Geschiedenis
Kerkfabrieken zijn (voor de kerk in België) relatief jonge instellingen. Ze werden opgericht bij Keizerlijk Decreet van 30 december 1809. Tijdens de Franse Revolutie sloeg de (Franse) staat, ook in onze contreien, alle kerkelijke goederen aan. In 1801 sloot Eerste Consul Napoleon een Concordaat met de Kerk. De aangeslagen cultusgebouwen bleven eigendom van de staat, maar werden opnieuw ter beschikking gesteld van de eredienst, en de overheid zou instaan voor het onderhoud ervan. Ook de wedden en pensioenen van de bedienaars van de erediensten kwamen ten laste van de staat. Deze principes zijn in ons land nog steeds van toepassing.
Een fabriek als geen ander
In het Vlaamse Gewest zijn de bevoegdheden inzake de erediensten geregeld in het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten, het zogenaamde ‘eredienstendecreet’.
Daar lezen we dat ‘de kerkfabriek een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid [is] (art. 3)’, belast met ‘het onderhoud en de bewaring van het kerkgebouw, en met het beheer van de goederen en gelden […] die bestemd zijn voor de uitoefening van de eredienst’ (art. 4).
Het is dus de taak van de kerkfabriek erop toe zien dat alles wat materieel nodig is voor het vieren van de eredienst voorhanden is. Dit gaat van de liturgische ruimte op zich, over gewaden, vaatwerk, kaarsen voor op het altaar, hosties en miswijn, tot de verwarming en zelfs de misblaadjes. Ook het salaris van de koster, kerkbediende(n) en (titulair) organist zijn o.m. voor rekening van de kerkfabriek.
Het Eredienstendecreet heeft ook artikel 92 van het Keizerlijk Decreet van 1809 ongemoeid gelaten. Dit artikel bepaalt dat de (lokale) overheid de exploitatietekorten van de kerkfabrieken bijpast en bijdraagt aan de investeringen in de gebouwen van de eredienst. Slechts 20% van de kerkfabrieken in Vlaanderen is zelfbedruipend, 80% doet beroep op toelagen van de gemeentebesturen.
Ook u draagt bij tot de inkomsten van de kerkfabriek, rechtstreeks door uw bijdrage aan de collecte (daarvan is tweemaal 40%, het zogenaamde stoelgeld en schaalgeld, bestemd voor de kerkfabriek). En ook onrechtstreeks door de belastingen die u betaalt, waarmee de gemeentebesturen (mede) hun toelagen financieren…
Lidmaatschap en verkiezing
De kerkraad bestaat uit vijf verkozen leden, en één lid van rechtswege, nl. de door de bisschop aangestelde verantwoordelijke van de parochie of zijn vervanger. Dat is doorgaans, maar niet noodzakelijk, de pastoor.
De kerkraad wordt om de drie jaar gedeeltelijk vernieuwd, en dit in de loop van de maand april. Dit gebeurt door het (verplicht) uittreden van afwisselend drie (grote helft) of twee leden (kleine helft). In april 2023 betreft het de verkiezing van de ‘kleine helft.’ De uittredende leden zijn opnieuw verkiesbaar.
De oproep tot kandidaten dient uiterlijk vóór 15 januari te worden gepubliceerd in KERK & Leven, en gedurende 14 dagen geafficheerd in de betreffende kerk. Uiterlijk tegen 1 februari worden de resultaten van de oproep bekendgemaakt. Dit gebeurt door affichering, gedurende 14 dagen, in het kerkgebouw. Gedurende deze periode kan bezwaar worden ingediend bij de kerkraad tegen de personen die zich hebben kandidaat gesteld.
In de loop van de maand april gaat de kerkraad over tot de verkiezingen. De verkiezing gebeurt door de overblijvende leden (in dit geval de grote helft samen met het lid van rechtswege) bij geheime stemming en bij meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.
(Voornaamste bronnen: Conceptnota minister G. Bourgeois, ‘Een toekomst voor de Vlaamse parochiekerk’ van 24 juni 2011, en Praktische leidraad voor de kerkraad - Verkiezingen kerkraad (kleine helft 2023) op Religiopoint)