'Goedemorgen. Ik ben een medewerker van de Babbellijn van de Stad Lier.' 'Van de wat?' 'Van de Bab-bel-Lijn van 't stad.' 'Ha.' 'In het kader van de coronacrisis bellen wij 75-plussers op. We willen graag horen hoe het met u gaat en of er iets is dat wij voor u kunnen doen.' 'Dat is heel vriendelijk van u. Maar met mij gaat het nog heel goed. Tot nu toe toch. Voor mijne leeftijd mag ik niet klagen. Ik trek mijne plan.' Zo klonk de start van het merendeel van de gesprekken die ik voerde met onze bejaarde stadsgenoten. Of soms hoorde ik: 'Mijn kinderen en kleinkinderen zorgen goed voor mij.' Of: 'Ik heb heel goeie buren.'
Via Hoplr, de mobiele app voor buren, had ik me aangemeld als vrijwilliger voor dit project. Kwestie van iets nuttigs te doen. En zo kwam het dat ik in de voorbije weken getuige mocht zijn van de flexibiliteit en het optimisme van het overgrote deel onze 75-plussers. Zonder uitzondering willen ze plichtsbewust binnen de lijntjes van de coronarichtlijnen kleuren. Want ja, de schrik zit erin. De meesten vertelden me spontaan hun verhaal*.
Johanna had net de ramen van haar appartement gepoetst en stond klaar om haar dagelijkse fietstocht te maken. 'Niet meer langs de vesten, want daar is het te druk. De natuur rond Lier is zo schoon, manneke. Ik was dat een beetje vergeten.'
Jef was zijn koer aan het schuren. Drie keer per week poetst hij alle kamers van zijn huis. 'Drie keer?' 'Ja, ik weet het dat is eigenlijk niet nodig. Maar ik heb het graag proper. Mijn vrouw zaliger was ook zo. Zeven maand geleden is ze gestorven. Die corona, dat is allemaal niks, maar het gemis van mijn vrouw. Denkt ge dat ik naar het kerkhof mag gaan? Normaal doe ik dat elke zaterdag, maar nu ben ik al een paar weken niet meer geweest. Dat mis ik wel.'
Frans woont aan 't station. Hij ziet lege treinen aankomen en stoppen. Niemand stapt uit. Niemand stapt in. 'Dat is zo raar.' 'Dat klinkt als een horrorfilm,' zeg ik. Het is even stil. Ik hoor de leegte die Frans voelt. 'Ja, ne slechte film is het. Ik ben gestopt met ernaar te kijken. Soms rijd ik met mijne scooter de stad in om boodschappen te doen. De bussen van De Lijn daveren mij dan voorbij in de Antwerpsestraat. Leeg.' Ik zucht. 'Gelukkig heb ik mijne computer nog,' zegt hij. 'Dat het maar snel gedaan is. Mijn schoondochter woont aan zee, mijn kleindochter tegen Antwerpen. We bellen af en toe.' 'Frans, ge moogt ook altijd naar de babbellijn bellen, dat weet ge toch hé?' 'Ja, manneke, maar er zijn mensen die dat meer nodig hebben.'
Een van de vele Maria's die ik bel: 'Zeg maar Annie, dat ben ik meer gewoon. Ik word binnen twee weken negentig. Ik heb den oorlog meegemaakt, dan weet ge wel hoe dat ge zoiets moet aanpakken. Ons moet ge da niet leren. Mijne zoon komt twee keer per week mijn commissies hier aan 't poortje zetten. Dan babbelen we wat. Hij moet aan den andere kant van de haag blijven hé. Ik neem geen risico. Sinds den dertiende maart ben ik niet meer buiten geweest. Wel in mijnen hof. Ik heb mijn bezigheid. De poetshulp heb ik afgezegd. Ik doe alles wat trager, maar dat is niet erg. Ik heb tijd. Allee, nog eens bedankt hé. Dat is heel lief dat gij gebeld hebt.'
En dan was er Albert: 'Boodschappen doen? Voor mij? Nee, manneke, zolang ik dat nog kan, doe ik dat zelf. Een tomaat, die wilt ge toch zelf kiezen! Hoe kan nu iemand anders weten welke tomaat ik zou kiezen. Nee, nee, laat mij maar doen.'
Maar heel af en toe ging het niet goed. Zoals met René. Die riep met een krakende stem: 'Neie, 't gaat hier nie goe. Ik heb HULLEP noedig!' Er volgden nog wat warrige klanken. Ik verstond hem niet en hij mij niet. 'René, we gaan terug contact met u opnemen,' riep ik nog, maar hij was al weg. Ik belde onmiddellijk met Hilde, de coördinator van dit project. Zij stelde me gerust. Ze zou het verder opnemen, een wijkagent sturen of zo.
En dan was er Paula. Ze weende toen ze begon te praten. 'Nee, het gaat niet goed met mij. Maar ik heb niets nodig. Ik kan mijn plan trekken, dat heb ik altijd moeten doen. Ik heb mijne zoon alleen opgevoed. Maar nu ga ik breken met hem. Ik kan het niet meer aan. Die ruzies putten me uit. Het heeft allemaal geen zin meer. Ik ben te oud geworden hiervoor. Hopelijk nemen de kleinkinderen mij niets kwalijk.' 'Paula, is er iets dat wij kunnen doen?' 'Nee, manneke, ik moet andere mensen niet lastigvallen met mijn miserie. Vandaag zit ik in een dip. Morgen gaat het alweer beter.' Ze noteert het nummer van de babbellijn en vertelt me dat ze af en toe naar de 106 van TeleOnthaal belt. Zuchtend druk ik op de rode knop van mijn iPhone.