Pieter De Rudder was vader van twee kinderen. Hij woonde in het West-Vlaamse Jabbeke. Toen hij op de avond van 16 februari 1867 van zijn werk naar huis terugkeerde, ging hij enkele boomhakkers een handje toesteken om een gevallen boom te verwijderen. De boom werd opgetrokken met een hefboom, maar kantelde tegen het linkerbeen van Pieter. Het scheen- en kuitbeen waren gebroken. De bij geroepen geneesheer legde een gipsverband. Men hoopte dat het been na enkele weken zou hersteld zijn.
Maar de toestand verergerde. Er gaapte een etterende wonde onder de knie en het verband veroorzaakte nog een kneuzing boven de voet. Pieter doorstond veel pijn en bleef werk onbekwaam. Hij weigerde zijn been te laten afzetten, maar stelde zijn hoop op het gebed.