Toon Suffys sj, pastoor van H. Kerst, Muide en Meulestede, staat voor een nieuwe opdracht. Op vraag van zijn overste verhuist hij in augustus naar Amsterdam om er in een team van Jezuïeten mee te werken aan pastoraal in de stad en op internet. Toon kwam in de Gentse pastoraal in 2001 als parochievicaris om pastoor André Thoonen bij te staan in de drie parochies aan de havenkant. Hij werd ook meteen lid van de stuurgroep van dekenaat Gent Noord, bij toenmalige deken Albert Van De Kerckhove. In 2010 volgde hij André op als pastoor van de drie parochies. Er is tussen 2001 en nu heel wat veranderd in de Gentse kerk. Eerst was er de samenvoeging van de 3 Gentse dekenaten in 2005. Gent Centrum, Gent Zuid en Gent Noord werden het ene dekenaat Gent Stad. In 2015 kwam dan de herschikking van het hele pastorale veld in het bisdom. De vier Gentse dekenaten (Sint-Amandsberg, Gentbrugge, Gent Rand en Gent Stad) werden één groot dekenaat en Gent Centrum werd één nieuwe parochie bestaande uit vijftien oude. Moeizaam proberen wij nu tot één “nieuwe” parochie te komen. Dat zal nog een aantal jaren in beslag nemen.
Toon, hoe blik je terug op die 16 jaar? En wil je dat doen aan de hand van de woorden 'zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder'...je weet wel, dat liedje van Ramses Shaffy?
Ik zing om de vele mooie en goede mensen die ik heb mogen ontmoeten. Zowel tussen oud en jong zijn hier in Gent mensen die bekommerd zijn om anderen en die vanuit hun christelijk bidden zich inzetten voor een betere samenleving. Jonge mensen in jeugdbeweging en bezinningsgroepen die niet alleen aan zichzelf denken, maar bereid zijn hun tijd en inspanning te geven aan de mensen om hen heen. Ik denk ook aan de volwassenen van “opvoedingsleeftijd”. De zorg van ouders voor hun kinderen en hoe zij hun kinderen meegeven dat er meer in de wereld is dan leven voor je eigen verlangens. En de vele oudere (gepensioneerde) vrijwilligers om van alles te doen in de kerk, in sociale diensten, in ziekenzorg, oecumene en in nog veel meer. Zij werken om onze wereld tot een eenheid te brengen.
Ik vecht nog altijd om een christelijke boodschap te brengen in concrete, dagelijkse taal met beelden die kinderen ook begrijpen. Het is goed dat mensen in wetenschappelijke studie nadenken en schrijven over ons geloof. Maar onze verkondiging moet God zo dicht bij de mensen brengen dat zij zonder God niet meer kunnen leven. Wie verkondigen wij? Wij geloven in een God die zo dicht bij de mensen komt dat wij meestal het verschil niet zien: is het nu God of is het een mens? Hij is zo dichtbij. Laten wij Hem in onze verkondiging niet verduisteren.
Ik HUIL om de vele hervormingen (die noodzakelijk zijn) omdat mensen niet meer in de kerk komen, omdat er bijna geen priesters meer zijn, omdat jonge mensen niet weten wat zij missen als ze het geloof laten vallen. Ik huil om mijn onmacht en zondigheid waardoor mensen God niet kunnen vinden.
Ik BID tot God en vraag: wees toch zo vriendelijk en veilig als het licht. Sla toch uw mantel om ons heen dat wij ons bij U geborgen weten. Ik heb onze God leren kennen als een God die mensen komt verzorgen, die onze honger en dorst deelt, die onze onmacht en zondigheid toedekt met zijn liefde. En ik bid dat de hele wereld Hem zo leert kennen: een God die vrij maakt, een God die ons de moed geeft om nieuwe uitdagingen aan te gaan. Ik bid dat God ons toekomst opent.
Ik LACH vanuit de geborgenheid bij God. Wat er ook gebeurt, of ik nu moet verhuizen of dat ik mag blijven, in mij is die zekerheid dat God meegaat. Of eerder dat God mij uitnodigt om daar te zijn waar Hij is. Dat is mijn vreugde. En achteraf lach ik om mijn angst, mijn bekommernis dat ik voor alles zelf zal moeten zorgen. Ik lach omdat God zo veel vrienden zendt die mij begeleiden en helpen naar de toekomst toe.
Ik WERK veel te veel en veel te weinig. Eén van de eerste Jezuïeten schreef: Als je voor een werk staat, dan moet je bidden, bidden alsof het resultaat alleen van je zelf afhangt. En je moet werken, werken alsof het resultaat alleen van God afhangt. Als ik mijn onmacht ervaar in het werk dat ik doe, rest mij maar één toevlucht: de genade van God vragen. Als ik me goed voel in mijn werk, dan moet ik het zo goed doen dat zelfs God er tevreden over is. Als je zo leeft, dan ziet God elke avond dat het goed is.
Ik BEWONDER de collega’s, priesters, parochieassistenten, medewerkers allerhande, gelovigen die blijven voortdoen in een tijd die weinig toekomst lijkt te bieden. Ik bewonder de moed van mensen die zich blijven inzetten om het geloof te beleven en te verkondigen. Het is in geen enkele tijd gemakkelijk geweest om christen te zijn. Daarom bewonder ik in hen de kracht van Gods Geest. Och, wij weten niet dat Hij ons bezielt, maar Hij is onze kracht, onze hoop, onze toekomst.
Ramses’ liedje eindigt met “niet zonder ons”... wij kunnen dromen over God. Wij kunnen spreken over een al-machtige God, Schepper en Heer en meester. Maar onze God heeft geen andere handen dan de onze. Soms doet het mij pijn als ik zie hoe dikwijls wij zonder God leven. Dan denk ik vaak hoe eenzaam God wel kan zijn. Hij houdt van ons. Als wij niet naar Hem omzien, dan doet Hem dat verdriet. Onze God weet heel goed wat het is om eenzaam te zijn en dat zijn kinderen vergeten om met Hem rekening te houden. Daarom is het nodig dat wij geregeld samenkomen om bij onze God op bezoek te gaan. Dat doet Hem plezier. Maar laten wij van die bezoeken een feest maken waar iedereen, het jongste kind en de oudste deugniet eens tot bij God mag komen voor een knuffel. Laten wij dus in onze vieringen die knuffels aan elkaar geven in Gods naam.
Het pijnlijkste afscheid is voor de mensen van jouw drie parochies. Maar ook de mensen van de stuurgroep waarmee je 16 jaar lang poogde een toekomst te geven aan alle gemeenschappen in Gent, zullen je missen. Wij én jij moeten verder, zonder elkaar, maar blijvend verbonden door het geloof in Jezus Christus, Hij die jou zo dierbaar is.
Het ga je goed in Amsterdam, en reken maar: we komen op bezoek!
Ria Van Overbeke