HOMILIE VOOR DE 26ste ZONDAG – C
We moeten er geen doekjes omwinden: het is te laat voor onze rijke vriend uit het evangelie! Het is zelfs onherroepelijk te laat. Hij mag zijn peperdure purperen gewaden voorgoed aan de kapstok hangen. Het feest is uit! Hoe graag hij nu het purper van boete en bekering zou aantrekken, hoezeer hij op zijn passen zou willen terugkeren, welke excuses hij ook nog uit zijn hoed wil toveren: God heeft er geen oren meer naar. Zijn liefde gaat ver, maar niet tot in het oneindige, God is goed maar blijkbaar niet zot! Een chique, eervolle begrafenis is het laatste waarmee de rijke kerel zichzelf nog kan verwennen, maar dan is het feestliedje ook voorgoed uit. Een heel leven lang heeft hij immers dagelijks kansen te over gehad om de arme Lazarus een handje toe te steken, om met hem te delen van zijn overvloed en rijkdom. Maar de poort van zijn hart bleef onherroepelijk gesloten. Dagelijks stapte hij over de armoede van Lazarus heen, verblind en zelfvoldaan. Zelfs de kruimels, het overschot van zijn welgevulde tafel bleven voor Lazarus onbereikbaar. Hij kon enkel rekenen op het gezelschap van wat honden. Onreine dieren voor wie het groot feest was wanneer ze konden likken aan zijn zweren. Een grotere vernedering voor Lazarus bestond er niet!
En hebt u opgemerkt, broeders en zusters, hoe prangend actueel de Bijbel is? Hebt u de aanklacht van de profeet Amos wel goed gehoord in de eerste lezing? 'Ze liggen op hun ivoren bedden, zalven zich met de kostbaarste olie, terwijl ze wat tokkelen op de harp en bekers wijn uitkroezen.' Dat ondertussen het wel en wee van het joodse volk op het spel staat, zal hen worst wezen. Geen wonder dat de ondergang van het land voor de deur wacht, dat Jahwe het joodse volk de ballingschap zal indrijven, ten prooi aan machtige volkeren uit de omgeving.
Jammer genoeg is de aanklacht van Amos 27 eeuwen later nog steeds niet overbodig. Duizenden Lazarussen wachten vaak nog tevergeefs op enkele kruimels die toevallig van de tafel vallen. Of hoe zouden we de vluchtelingenstroom anders noemen, denk je?
Laten we onszelf niet te vlug de grote realisten noemen en zeggen: het is altijd zo geweest en het zal wel altijd zo blijven, de kloof tussen arm en rijk is nu eenmaal van alle tijden, wat zullen wij kleine, eenvoudige lieden daar nu in hemelsnaam aan veranderen? Laten we niet te vlug vrede nemen, dierbaren, met het spreekwoord ‘wie aan het potje zit, likt eraan.’
Laat ons veeleer met vernieuwde moed zoeken hoe we die bres tussen arm en rijk kunnen helpen dichten. Laten we ons bezinnen over de vraag hoe wij reageren bij het zien van de hedendaagse Lazarussen die aan de poort van onze samenleving, maar ook aan de poort van ons eigen hart aankloppen. Sturen wij hen weg met een paar kruimels, of zwieren we vlug een purperen mantel voor de ogen onder het motto: ‘Ik kan de zweren, ik kan het lijden van anderen niet zien, ik word er ziek van!’ Vergeet niet dat de arme in deze parabel een naam heeft bij God, een mooie naam zelfs: Lazarus wat betekent "God helpt, God heeft geholpen" In tegenstelling tot de rijke die naamloos blijft. Hij is dan ook niemand in Gods ogen. Hij heeft zelfs geen naam!
Het is onze opdracht de armen, de vluchtelingen, de vreemden, de naakten, de gevangenen, de zieken te laten aanvoelen dat het nog niet te laat is. Het is onze opdracht ook hun leven een feestelijke tint mee te geven. Het blijft onze gelovige opdracht de koek van onze welvaart broederlijk met ieder van hen te delen, en hen meer te geven dan wat kruimels en overschotten.
20 eeuwen kerkgeschiedenis bieden ons een waaier aan voorbeelden, een schat aan mensen die met hun volle hart naar Gods wet geluisterd hebben, mensen die op elk op hun wijze voor ons tot profeten werden.
En als we naar hen niet willen luisteren dan is er nog altijd één die uit de dood is opgestaan: de Heer zelf! Zijn verrijzenis moet het begin zijn van onze bekering naar God en naar elkaar toe. De houding die wij tijdens dit leven hebben aangenomen tegenover de allerarmsten, zal ook de houding zijn die Hij tegenover ons aanneemt wanneer we voor Hem verschijnen, al of niet na een chique begrafenis maar onze dure mantels zullen we toch moeten afleggen en Hij zal bepalen of het feest nog langer doorgaat.
Gino