Homilie 1ste zondag van de vasten – C
Het is meteen ‘bingo’ in de liturgie van deze eerste zondag van de vasten. Het evangelie schetst ons de strijd van Jezus temidden van de woestijn, de woestijn als Bijbels beeld van eenzaamheid en dorheid, van strijd met jezelf, de plaats waar je niets meer hebt om je achter weg te steken. De woestijn is de plaats waar je in alle hevigheid geconfronteerd wordt met jezelf en je eigen beperkingen, de plaats waar meteen ook je geloof danig wordt op de proef gesteld: is er wel een God, hoe ziet Hij eruit en wat mag ik van Hem verwachten? Waarom vervult Hij niet al mijn wensen en verlangens? De woestijn, waar je de hitte van de zon blijft voelen, zelfs wanneer je je kop in het zand steekt. Het is de woestijn waar ook Israël door moest om het beloofde land van melk en honing te bereiken, de woestijn waar het volk moest leven van het dagelijkse manna uit de hemel en niet eens de kans kreeg om voorraden aan te leggen en zo op eigen kracht te rekenen. De woestijn waar het als volk opnieuw geconfronteerd werd met zijn grenzen en broosheid, met zijn afhankelijkheid tegenover God, waar het in de bekoring kwam zich een eigen, grijpbaar godsbeeld te smelten, de woestijn waar het in de verleiding kwam te denken dat Jahwe slecht een spookidee was.
Vroeg of laat, goede vrienden, komen wij net als Israël en Jezus zelf in een stuk onherbergzame woestijn terecht: de dagen dat we ernstig twijfelen aan de betrouwbaarheid van Gods woord, de momenten dat nog enkel onze eigen wetten en inzichten evangelie zijn, de ogenblikken waarin we God liever het zwijgen opleggen en doen alsof we Zijn woorden niet hebben gehoord. De dagen en nachten dat we ons niet langer willen voeden met Zijn liefde, en liever ons eigen broodje bakken. De uren waarin we onszelf tot godheid verheffen en God wandelen sturen, de momenten waarin we denken dat wij alleen op de wereld leven, de momenten waar wij eigen schuld niet willen toegeven, de dagen waarop we leven en handelen alsof wij alleen bestaan, de bekoring om geliefden, kinderen of kleinkinderen tot de ware goden van ons leven te maken. De bekoring om anderen naar onze pijpen te doen dansen, aanzien en bezit tot de stille afgoden van ons leven te verheffen. De stille eis om zelfs God naar onze hand te zetten. Niets van dat alles is ons mensen vreemd.
Ook Jezus - zegt het evangelie - heeft die strijd gekend. Maar temidden van die woestijn is Hij overeind gebleven. Meer zelfs: Hij nodigt ons uit om God echt "God" te laten zijn, om te groeien in echt geloof, om doorheen ons Broederlijk Delen concreet verbonden te leven met allen die verstoken blijven van de rijkdommen en de overvloed van deze wereld, zij die door armoede en gebrek deze wereld onmogelijk als een paradijs kunnen ervaren. Zij die door de westerse man in de straat zelfs nog vaak worden aangewezen als de schuldigen voor alles wat zowel hier als in hun eigen land fout loopt.
Jezus heeft die bekoringen doorstaan en wil ons nu meenemen naar Zijn Pasen: een Pasen dat slechts haalbaar is, voor wie zich door Hem laat vastnemen en bereid is de weg van bekoring naar bekering te gaan... Zien we het zitten? Goede moed!