Dit jaar laten we de vrouwen met Pasen de hoofdrol spelen in de paasviering in onze kerk. Net zoals ze dat deden zo’n tweeduizend jaar geleden.
Toen waren de mannen ondergedoken, angstig of moedeloos of allebei. Het waren de vrouwen die met een potje zalf naar het graf van Jezus trokken, want er zijn nu eenmaal dingen die je moet doen ook al staan je hoofd en je hart er niet naar. De soep moet worden gekookt, de kinderen moeten worden aangekleed en de dode moet worden gezalfd.
En dus gingen ze samen op pad, ook al wisten ze niet of ze die zware steen wel weg zouden kunnen rollen. Maar dat zouden ze dan wel zien. Er zou wel iemand in de buurt zijn die hen kon helpen. Hun eigen mannen hadden ze niet zo ver gekregen om mee te komen.
Ze zagen een leeg graf, een soort engel en een bijzondere tuinman. Ze hoorden dat ze naar Galilea moesten gaan, waar het allemaal begonnen was.
Hun hoofden tolden. Ze renden terug naar de mannen, al wisten ze dat die hen niet zouden geloven. Maar zij, de vrouwen, beseften het als eersten: Hij leeft!
Daarom roepen de vrouwen in alle aanwezige talen bij ons in de kerk met Pasen: Hij leeft!
Het was genoeg om hen voort te stuwen, die vrouwen, elke verdere dag van hun leven. Het is genoeg om ons moed te geven, ondanks alle onmenselijke dingen die er gebeuren.
Want het goede is sterker dan het kwade, ook al lijkt het vaak andersom. Maar met Pasen weten we dat het kan en zal gebeuren dat het leven het haalt van de dood. Dat liefde en mededogen winnen van onverschilligheid en kwaadaardigheid. Altijd.
Alleluja!
Kolet Janssen