Gilberte Degeimbre, één van de zieners, beschrijft de eerste verschijning als volgt: "En daar bevinden wij ons voor het grote – open – hek van de kostschool. We gaan het middenpad op en komen bij de stoep van het klooster aan. Albert snelt toe om te gaan bellen. Fernande, Andrée en ik bevinden ons op de achtergrond ten opzichte van Albert, die zich omdraait en plots uitroept: "Kijk, de Heilige Maagd die op de brug wandelt!" Fernande, zonder zich om te draaien, zegt: "Zwijg zotteke! Het is een auto die van de helling naar beneden rijdt". Maar Albert houdt vol: "Ik ben toch niet gek, kijk!" Dit alles werd héél vlug gezegd, bliksemsnel. Op dat ogenblik draaiden wij ons om en zagen, inderdaad, zeer duidelijk, een persoon, uitzonderlijk schitterend, die stapte, met gevouwen handen, boven de brug, in de ruimte, niet op de brug, zoals Albert eerst uitgeroepen had, maar ongeveer vijftig centimeter boven de borstwering. De verschijning verplaatste zich langzaam. Wij zagen de beweging van haar been wanneer zij stapte. Een wolkje verborg haar voeten en gleed met haar mee. Ze ging heen en weer, maar wij zagen haar niet terugdraaien om de tegengestelde richting te nemen. Zij was schitterend, schitterend!"
De Dame vraagt om een kapel te bouwen en verklaart: "Ik ben de Onbevlekte Maagd". Zij wenst ook dat pelgrims naar de plaats zouden komen en vraagt de kinderen (en iedereen) om te "bidden, bidden, bidden". Tijdens de laatste verschijning vraagt Onze-Lieve-Vrouw aan Fernande: "Hou je van Mijn Zoon?" Zij antwoordt: "Ja". Maria vraagt haar dan: "Hou je van mij?" Fernande antwoordt opnieuw: "Ja". Maria zegt: "Offer jezelf dan voor mij" en neemt afscheid voordat Fernande kan antwoorden.