In het voorbije jaar, bij de doorlopende lezing uit het Marcusevangelie, kwam dikwijls de vraag terug naar Jezus’ identiteit. Verbaasde omstaanders wilden weten wie Hij was. Aan het einde van het kerkelijk jaar krijgen we een antwoord. Misschien dacht je een enthousiaste leerling te ontmoeten, die in alle vrijmoedigheid zijn geloof in Jezus verkondigt. Maar neen, voor ons staan zondag enkel Jezus en Pilatus, met op de achtergrond een opgehitst joods volk en religieuze leiders voor wie het moment van de afrekening gekomen is. Het gesprek tussen Pilatus en Jezus is beladen met tragiek. Elk woord heeft een pijnlijke ondertoon, omdat we weten dat de terdoodveroordeling erop volgt.
De Romeinse landvoogd begrijpt weinig van wat er op het spel staat. Hij kent Jezus niet. Jezus is voor hem een jood zoals zovele andere en wat hij over Hem weet is alleen maar van horen zeggen. Ook al vertegenwoordigt Pilatus het hoogste wettelijke gezag, oog in oog met Jezus is hij eerder een ondergeschikte, die weinig of geen greep heeft op de situatie. De sereniteit waarmee Jezus spreekt, de waardigheid die Hij uitstraalt, brengen veeleer de absurditeit van heel die confrontatie aan het licht.
Vooral de joodse leiders zijn verblind geraakt door hun eigen ergernis. De maanden dat Jezus rondtrok, hebben zij tot hun ontsteltenis moeten vaststellen dat Hij vele mensen boeide, wonderen en genezingen verrichtte en bestaande godsdienstige en maatschappelijke gewoonten aankloeg. Wat Hij deed, getuigde van een grote menselijkheid en een diep geloof. Door zijn oprechtheid steeg Hij dikwijls boven hun kritiek uit, met als gevolg dat zíj eerder in diskrediet werden gebracht dan Jezus.
Vóór Pilatus wordt dit drama nu beslecht. De landvoogd is eigenlijk maar een tussenpersoon, in werkelijkheid staan het uitverkoren volk met hun leiders en hun langverwachte Messias tegenover elkaar. Zij hebben niet begrepen dat het Koninkrijk waarover Hij sprak alles te maken heeft met zijn manier van leven en handelen. Zij konden zich niet aan Hem toevertrouwen omdat Hij als Messias ‘te veel op een mens geleek’ (Dan. 7, 13). Jezus bevestigt dit alles met te zeggen dat ‘zijn koningschap niet van deze wereld is’.
Waartoe nodigt dit evangelie ons uit? Er zijn heel wat redenen aan te halen die de afwijzende houding van het Joodse volk en zijn leiders enigszins verontschuldigen. Zijn optreden verschilde zo sterk van wat men generaties lang gedacht had, dat het heel wat vroeg om Hem te begrijpen en te herkennen als Messias. Voor ons ligt de situatie heel anders. Heel veel gelovige mensen vóór ons hebben over Hem geschreven. Wij beschikken over heel wat literatuur en een schat aan gebeden die ons het geheim van zijn leven onthullen. Maar dat is nog geen waarborg dat wij in Hem geloven en ons bestaan met het Zijne verbinden. Ieder van ons staat voor de opgave om Hem in het leven van elke dag te willen aanvaarden.