Normaal gesproken zouden we volgende zondag de 'zondag van de Goede Herder' vieren. Dat doen we elk jaar op de vierde zondag van Pasen. En het is dan ook Roepingenzondag. Maar we hebben nog niets te vieren, toch niet gezamenlijk als geloofsgemeenschappen. Want het zijn geen normale tijden waarin we leven. Ik hoor het regelmatig zeggen als ik mensen tegenkom of ze telefoneer: "Wanneer gaan we weer kunnen samenkomen in de kerk?" Ja, wanneer? Maar het liturgisch jaar loopt toch maar gewoon door. We hebben geen Pasen kunnen vieren samen, maar het was toch wel Pasen! Ik heb het daar vorige week over gehad in het Parochieblad. En nu zondag vieren we dus de 'zondag van de Goede Herder'.
Ja, zo heeft Jezus zichzelf genoemd: de goede Herder. Maar als je er het evangelie van nu zondag even op naleest, dan noemt Hij zichzelf 'de deur van de schapen'. Een beetje raar beeld: "Ik ben de deur," zegt Jezus. Van een deur kan je zeggen dat ze stevig is, dat het hout van goede kwaliteit is, je kan een deur mooi vinden of heel gewoon. Veel meer is er niet over te zeggen. Of toch ... je hebt waarschijnlijk al wel eens voor een gesloten deur gestaan: dat is dan een onvriendelijke deur. Of een lelijke deur omdat ze die voor je gezicht hebben dichtgegooid. Een deur kan dan ook lief zijn: een deur die wagenwijd voor je open gaat. Een deur heeft met andere woorden een functie in het menselijk verkeer, hoe mensen met mekaar omgaan: ze beslist over binnen en buiten, over vriendschap, over aanvaarding of uitstoting. En als je een sleutel hebt van die deur, heb je er een persoonlijke band mee.
In het evangelie spreek Jezus dus ook over een deur. En Hij heeft het ook over rovers en herders en schapen. Rovers komen niet via de deur, maar gaan langs een andere weg de schaapskooi binnen. Zij komen om te stelen, zij hebben geen zuivere bedoelingen. Het schijnt dat schapen niet erg verstandig zijn, maar één ding verstaan ze wel: er zijn mensen die 'te mijden' zijn. Hun reukorgaan leert hen dat feilloos: voor dat soort bezoekers gaan ze beter op de vlucht. Maar een betrouwbare herder volgen ze wel. Die noemt de schapen ook bij hun naam. En hij leidt ze om weide te vinden, om leven te hebben.
Dat was een bekend beeld in Jezus' dagen. Een schaapherder stond aan de ingang van de schaapskooi met de benen wijd open. De schapen liepen dan één voor één tussen zijn benen door. Hij aaide ze even over de kop, zei iets tegen hen en duwde ze dan met zachte hand onder zich de schaapskooi in. Zo telde in Jezus' tijd de herder elke avond zijn schapen aan de ingang van de publieke schaapskooi. De toehoorders van Jezus begrepen dus heel goed die uitdrukking: 'Ik ben de deur van de schapen'.
Misschien zijn wij in onze tijd niet zo opgezet met dat beeld van die schapen. We voelen ons misschien zelfs beledigd dat wij met schapen vergeleken worden, dat wij kuddedieren zijn. En misschien hebben ze ons lang ook zo behandeld. Maar het is dan ook beeldspraak. Want zoals een herder zijn schapen bij name kent, zo worden ook wij bij name genoemd en gekend. Die namen zitten uiteraard al tientallen keren in computers opgeslagen, maar ze staan ook geschreven in de palm van Gods hand. En God is nog altijd geen computer. Die namen van mensen zijn God dierbaar, ze zijn als 't ware Gods meditatie. En ... Hij sluit die hand niet, integendeel, Hij opent ze om ons de weg te wijzen naar groene weide, om leven te vinden. En zelfs als wij ons afkeren, we mogen altijd terugkeren, de deur zal altijd open staan.
De zondag van de Goede Herder is het ook altijd roepingenzondag. We worden niet geroepen om een kudde schapen te leiden. Het is wel onze roeping om mensen bij hun naam te noemen, om ze de weg te wijzen naar wat goed leven is. Deuren openen op leven: dat is onze roeping!
Eigenlijk zouden we misschien wat meer opendeurdagen moeten houden in onze kerken. Mensen zijn altijd wat nieuwsgierig als er ergens opendeurdag is, in een school, in een bedrijf. Misschien moeten wij ook in onze kerken regelmatig opendeurdag houden, niet alleen om kunstschatten te tonen, maar ook en eerder nog om te laten zien hoe christenen daadwerkelijk hun christen-zijn beleven. Dat moeten we dus niet alleen overlaten aan priesters, diakens of pastorale werksters en -werkers. Het is de opdracht van ons allemaal om een open deur te zijn, om leven te geven aan mensen, om weiden aan te bieden waar het goed om te toeven is. Mogen onze kerken en vooral wijzelf zulke plaatsen zijn.
En ik denk zelfs dat deze tijd die we nu beleven meer nog dan anders laat zien dat mensen om mekaar geven, dat mensen solidair zijn met mekaar als we 's avonds om 20 uur op straat komen, muziek maken, in de handen klappen, naar mekaar wuiven én klokken luiden. Kleine dingen die mensen, ondanks de afstand die we moeten bewaren, toch bij mekaar brengen. Het zijn niet allemaal 'kerkgangers', zeker niet, maar we hebben als mensengemeenschap toch een band met mekaar. Ja, er zijn de voorbije weken al heel wat deuren geopend, ook al mogen we dan niet bij mekaar komen. De solidariteit en de dankbaarheid om heel de zorgwereld is groot. Ik hoor zelfs mensen zeggen: 'God is dan toch niet dood, ik heb Hem al meermaals gevoeld'.
Als mensen Rome bezoeken en ze passeren de Trevifontein, dan gooien ze nogal eens een muntstuk in het water. Daarmee geven ze te kennen dat ze nog eens terug willen komen. Maar om God te vinden, hoeven we geen geldstuk onnodig weg te gooien. We moeten alleen ons hart openzetten. Het staat zo mooi in het evangelie van zondag: 'Een echte herder roept zijn schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. En als hij zijn schapen naar buiten heeft gebracht, trekt hij voor hen uit, terwijl ze hem volgen; omdat ze zijn stem kennen.'
God roept ons constant, aan ons om te luisteren naar zijn stem.
Jan Verheyen, pastoor-deken