Al pratend en zingend liepen de herders weer terug naar hun kudde. Ze waren helemaal vol van wat ze gezien en gehoord hadden. Maar eentje liep wat stilletjes tussen hen in. Laten we hem Simeon noemen. Hij dacht na.
Klopte dat eigenlijk wel? Was het juist zoals de engelen hun gezegd hadden? Ja, er was een kindje, in doeken gewikkeld en het lag in een kribbe. En in de stad van David, in Bethlehem, of er juist buiten. Maar dat andere dat de engel gezegd had: 'Heden is u een redder geboren'. Een redder? Voor hen, herders? Ze waren het uitschot, het schorremorrie, juist zoals de os en de ezel in de stal. Ze werden door de nette burgers nagekeken, want ze stonken naar de schapen. Het was trouwens in opdracht van die nette burgers dat ze de schapen hoedden. Ja, de burgerij keek op die herders neer. Ze waren blijkbaar vergeten dan de grote koning David ook als herder begonnen was.
En nu had iedereen het erover dat er weer een nieuwe koning zou komen. Juist zoals David zou het een eerlijk man zijn, die God en de mensen zou dienen. Niet als Herodes, die alleen maar op macht uit was. Over deze dingen dacht de herder Simeon na, toen ze terugkeerden van de stal.
Maar hoe zat het dan met dat kindje. Kon dat wel, een redder die in een stal geboren werd? Een koning die geen paleis had, en met gewone mensen als ouders. Herodes zou het best niet te horen krijgen, want die had zelfs zijn eigen familieleden laten vermoorden, zo bang was hij dat ze zijn macht zouden overnemen. Daarom was er voor dat kind geen plaats in de herberg, en moest het geboren worden in het verborgene, in een stal, dacht Simeon.
Het was wat te veel voor Simeon. Zou dat kind een bijzonder iemand zijn? Het was alleszins bijzonder dat de engelen die boodschap gebracht hadden. Alsof God er zich mee bemoeide. Herders hadden niet veel van doen met God. Priesters spraken schande over hen omdat ze alleen maar aandacht hadden voor hun schapen. En ze vloekten meer dan ze baden. Maar dat betekende niet dat er in hun hart geen plaats was voor God, al merkten ze dan niet zoveel van Hem. Ja, ieder jaar weer was er dat wonder van de jonge lammetjes, en als het voorjaar werd en alles weer in bloei kwam, dat had vast ook met God te maken. Maar 'Redder' en 'Verlosser'. Dat was voor Simeon, de herder, te hoog gegrepen.
Terwijl zijn makkers wat minder hard zongen, dacht Simeon weer aan de engelen, die ook gezongen hadden. Waarom zouden die engelen naar hen gekomen zijn, en niet naar Nathan de leviet, die in het dorp onderwijzer was? Of naar Jeruzalem, naar de tempelpriesters?
Hij had Nathan, de leviet, een tijdje terug horen vertellen over de profeet Jesaja. Die had geklaagd dat Gods eigen volk Hem vergeten was, maar dat os en ezel wel de voederbak van hun meester wisten te vinden. Maar dat God toch bij datzelfde volk zou terugkomen, om er weer thuis te zijn. En het volk, dat eerst niet zo heilig was, zou weer zijn heilig volk zijn. En de mensen die eerst niet geliefd waren, zouden de ‘door God beminden’ worden genoemd.
Simeon dacht erover na en werd ernstig. Zouden zij, de herders, door God bemind kunnen worden? De engelen waren vast en zeker niet voor niets naar hén toegekomen! En God zou bij hen thuiskomen. En ze hadden geen huis, ze trokken altijd maar rond met hun kudde schapen. Of zou God dan met hen meetrekken, zou God ook een zwerver kunnen zijn, zodat niemand nog kan zeggen: "God is van ons"?
En hoe langer Simeon erover nadacht, hoe vrolijker hij werd. Die God van hen gooide zomaar alle gedragsregels, al het denken van mensen, overboord. Misschien was dat Kind dan toch wel de Redder, de Messias! En terwijl zijn makkers langzamerhand wat stiller werden, begon Simeon hard te zingen wat de engelen hadden voorgezongen: 'Eer aan God in den hoge, en vrede op aarde onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft.'
Van harte wens ik ieder van jullie die vrede toe en de liefde van onze God! Zalig Kerstmis! En uiteraard van harte welkom in onze kerstvieringen!
Jan Verheyen, pastoor-deken