Op 29 juni vieren wij het oudste apostelfeest: de gedachtenis van de marteldood van Petrus en Paulus, die plaats had tijdens de gruwelijke christenvervolging onder keizer Nero. In de maand juli 64 liet keizer Nero vele christenen ter dood brengen, op beschuldiging van brandstichting in de oude volkswijk achter zijn paleis. Volgens de zeer oude traditie, die bevestiging heeft gevonden door vondsten bij de opgravingen onder de huidige Sint-Pietersbasiliek, is Petrus ter dood gebracht bij het circus van Nero en begraven op de begraafplaats van de Vaticaanse heuvel, een gegeven dat nooit door een andere plaatselijke kerk is betwist.
In het apocriefe geschrift De Handelingen van Petrus, geschreven in de laatste helft van de tweede eeuw, lezen we dat de christenen Petrus aanspoorden om uit Rome te vertrekken, daar hij groot gevaar liep. "Hij liet zich overtuigen en ging alleen weg. Maar toen hij de poort uitging, zag hij de Heer Rome binnengaan. Toen hij Hem zag, zei hij: 'Heer, waar gaat U naartoe?' De Heer zei hem: 'Ik ga Rome in om gekruisigd te worden.' En Petrus zei tot Hem: 'Heer, wordt U weer gekruisigd?' Hij zei hem: 'Ja, Petrus, Ik word weer gekruisigd.' Toen Petrus tot zichzelf gekomen was en de Heer zag opgaan naar de hemel, keerde hij terug naar Rome terwijl hij zich verheugde en de Heer verheerlijkte omdat die zelf gezegd had: 'Ik word gekruisigd'. Dat zou met Petrus gebeuren." (Hfdst. 35).
In het verloop van het verhaal wordt verteld dat Petrus aan de beulen vraagt om ondersteboven gekruisigd te worden. Hij voelt zich als zondige mens geroepen tot ommekeer en aangespoord om zijn toevlucht te nemen tot het kruis van Christus, het teken van onze verlossing.
Het Nieuwe Testament bevat twee brieven op naam van Petrus. In de eerste brief, geschreven te Rome en van Petrus zelf afkomstig met de hulp van Silvanus, is sprake van een gespannen verhouding tussen de christelijke gemeente en de heidense omgeving. Van de tweede brief neemt men aan dat die niet van Petrus afkomstig is, maar ontstaan in het begin van de tweede eeuw. Herinnerd wordt aan de verheerlijking op de berg waar Petrus ooggetuige was.
De felle ijveraar Saul ontving na zijn roepingsvisioen op de weg naar Damascus een nieuwe naam, Paulus, wat betekent de geringe. Hij bekeerde zich tot Christus, die hij eerst had afgewezen en vervolgd. In hem groeide de overtuiging dat hij op reis moest gaan naar de heidense volkeren rond de Middellandse zee. Na zijn doop trok hij zich drie jaar lang terug in Arabië voor een leven van afzondering en gebed. Daarna begon voor hem een nieuw bestaan als apostel van de heidenen.
Nadat hij drie missiereizen had gemaakt, werd hij aangeklaagd door joodse tegenstanders en naar Rome gebracht, nadat hij als Romeins staatsburger gebruik had gemaakt van zijn recht zich te beroepen op de keizer. Onderweg daarheen leed hij schipbreuk en belandde als gevangene op Malta waarover het boek Handelingen verslag doet (27, 14-44). In het voorjaar van 62 bereikte hij dan toch Rome waar hij twee jaar doorbracht in huisarrest. Hij schreef er waarschijnlijk zijn vier gevangenschapsbrieven aan Filippi, Kolosse, Filemon en Efese. Waarschijnlijk is hij vrijgelaten in het jaar 63, waarna hij Spanje bezocht en Griekenland. Nadat hij opnieuw gevangen was genomen, is hij in 67 onder keizer Nero als Romeins staatsburger volgens het geldend recht onthoofd en begraven aan de Via Appia buiten de stad Rome. Eén van de vier aartsbasilieken van Rome, Sint-Paulus buiten de muren, bewaart de herinnering aan deze begraafplaats.
De beide apostelen, zuilen van de Kerk, hebben over de hele wereld grote verering gevonden. Ze zijn samen of afzonderlijk patroon van ontelbare kerken waaronder de grootste gebouwen van de christenheid: Sint-Pieter in Rome en St. Paul's Cathedral in Londen.
Jan Verheyen, pastoor-deken