Nu donderdag 16 juni vieren wij het hoogfeest van Sacramentsdag, een feest dat eerst in het prinsbisdom Luik werd gevierd, maar reeds in 1264 door paus Urbanus VI aan de hele kerk werd voorgeschreven. Het feest zal gedurende eeuwen aanleiding geven tot het houden van processies tot op vandaag toe. In die processies zal vooral het 'heilig Sacrament' een centrale plaats innemen. Prachtige monstransen werden vervaardigd, uitzonderlijke kunstwerken soms, die we nu in musea en schatkamers van kerken kunnen bewonderen, en soms, zoals bij ons, ook nog in processies. Naar goede gewoonte hernemen wij dit hoogfeest de zondag erna, dus op zondag 19 juni, met een feestelijke eucharistieviering in de Sint-Margaritakerk op het Begijnhof en aansluitend gaan we in processie met het Allerheiligste doorheen en rondom het Lierse Begijnhof. Iets verder in het Parochieblad meer informatie hierover. In dit artikel wil ik stilstaan bij de betekenis van dit hoogfeest.
Sinds het laatste Concilie wordt het accent vooral gelegd op de gemeenschappelijke viering van de eucharistie. We zijn er ons van bewust geworden dat Jezus niet alleen aanbeden en vereerd moet worden, maar dat Hij ook ons voedsel ten leven is. Wat Jezus die laatste nacht met zijn leerlingen precies gezegd heeft bij het breken van brood en het ronddelen van de beker weten we niet met zekerheid. Er zijn in ons Nieuw Testament vier instellingsverhalen bewaard, maar het oudste, dat van Paulus, dateert uit het jaar 57, dus zo'n 25 jaar na die bewuste maaltijd. 'Ik weet,' schrijft Paulus, 'van wat mij is overgeleverd, dat de Heer Jezus brood nam, en, na gedankt te hebben, het brak en zei: Dit is mijn lichaam voor u. En zo nam Hij ook de beker en zei: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed. Doet dit elke keer tot mijn gedachtenis'.
Het is vanuit die overlevering dat mensen de eucharistie zijn gaan vieren. Voor die eerste leerlingen was de herinnering aan Jezus nog zo levend. Ze hadden zijn goedheid gezien en zelfs ondervonden. Die goedheid van de Heer had hen zo geboeid en getroffen dat zij er nog vol van waren. Mensen als Maria Magdalena konden maar over één ding spreken en denken: de goedheid van de Heer. Zij had die ondervonden: ze had ademloos geluisterd toen de Heer haar zonden vergaf. Diezelfde ervaring moet ook Petrus gehad hebben: hij had zijn Heer verloochend, maar hij had vergiffenis gekregen.
Hoe ze juist eucharistie gevierd hebben, weten we niet. Ze hadden waarschijnlijk nog geen voorgedrukte teksten. Ze loofden de goedheid van God met hun eigen woorden, uit hun eigen ervaring, vanuit hun joodse traditie. En ze leefden vanuit een verlangen naar zijn wederkomst. Want dat had Jezus zelf gezegd: 'Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden, en dan kom Ik terug om u te brengen waar Ik zelf ben'. Ze zaten er als het ware op te wachten, ze keken naar de deur, want als die openging, zou het wel eens de Heer kunnen zijn.
Wanneer wij eucharistie vieren, doen we dat ook ter gedachtenis aan Hem. En het is een gedachtenis die gevuld is met de aanwezigheid van de Heer. We ervaren dat toch telkens opnieuw hoe in het laatste geschenk dat een dierbare ons gaf, iets van die mens overblijft. De klok op de schoorsteen van vader, de zakhorloge van grootvader, de trouwring die een weduwe draagt van haar overleden echtgenoot, het brilletje van grootmoeder ... ze zijn meer dan een klok, een horloge, een ring of een brilletje. Het is iets van die mens.
Voor ons, christenen, geldt dat ook voor de eucharistie: in de gedachtenis die wij vieren, leeft de verrezen Jezus. Hij is er. Maar we zien Hem als in een beslagen spiegel. We proberen die spiegel schoon te vegen. Maar het is net als in een vochtige badkamer: al dat vegen helpt niet. We knipperen met onze ogen om scherper te zien. Maar het lukt ons niet. Hij is er, maar bedekt door het mysterie. En dat stelt ons soms teleur. Dat is misschien de oorzaak dat de eucharistie soms zo gedachteloos gevierd wordt.
Maar als wij Jezus herdenken in de eucharistie roept dat ook een verwachting op. We zeggen het na de consecratiewoorden: 'wij belijden tot Gij wederkeert dat Gij verrezen zijt'. Op zijn eigen woord mogen we erop vertrouwen dat Hij ook voor ons een plaats klaarmaakt in het huis van de Vader. Daarom vieren wij tot Hij wederkomt. Dan zien we Hem niet meer vaag als in een beslagen spiegel. Dan hoeven we niet meer met onze ogen te knipperen zoals we ‘s nachts doen als we proberen op de klok te kijken.
Maar het moet geen passief afwachten zijn, met onze handen in de schoot, met onze lippen op mekaar die alleen maar fluisteren: 'Kom, Heer Jezus, kom'. Neen, we moeten op weg gaan, naar Hem toe. Als wij te communie gaan, doen we dat als 't ware als een pelgrimerend volk. We komen naar voren om de Heer te ontvangen als gemeenschap, als mensen die steun zoeken bij elkaar en die steun zoeken bij de Heer. Want we geloven dat dit klein stukje brood echt voedsel is ten leven. Ervan eten schept een diepe band met Hem en met elkaar.
Als wij zondag eucharistie vieren in de Begijnhofkerk, en daarna opstappen rond het Allerheiligste, mogen we – zo mag ik hopen – ook die band ervaren met de Heer én met elkaar. Daarom vierden ze met Sacramentsdag ook altijd Lier-Kermis om die band met mekaar te benadrukken. Spijtig genoeg heeft men – na dit eeuwen gevierd te hebben – de laatste jaren die mooie traditie verbroken. Maar als Kerk willen we toch dat het met Sacramentsdag feest is in Lier en daarom gaan we met 'Ons Heer' de straat op, hopelijk ook met vele kinderen om er, zoals de voorbije jaren voor corona, een mooie processie van te maken. Mag het in Lier dan ook een feestelijke dag zijn!
Jan Verheyen, pastoor-deken