We zijn nu reeds vijftien dagen op weg naar Pasen. Die veertigdaagse tocht, de zondagen niet meegeteld, wordt van oudsher in verbinding gebracht met de woestijntocht van het joodse volk na hun bevrijding uit Egypte. Die woestijntocht werd een leerschool en dat wil onze veertigdaagse tocht naar Pasen ook zijn.
Waar is het in ons geloof eigenlijk om te doen? Het is goed ons dat af en toe heel uitdrukkelijk af te vragen, zeker naar Pasen toe. Waar draait het in de verhalen van het oude Israël om? Wat is het hart van het evangelie van Jezus? Kort gezegd: dat wij – zoveel als mogelijk – als vrije en gelukkige mensen kunnen leven en samenleven, dichtbij en ook op wereldschaal. Het is God van in het begin te doen geweest om ons geluk. En Jezus heeft een boodschap van vreugde willen brengen, een blijde boodschap. En juist dat wordt toch zo weinig beleefd in onze christelijke kerken. Het lijkt soms eerder het tegendeel: strijd, ruzie, eigen gelijk willen halen en dit op wereldschaal, maar evengoed in ons eigen midden, in onze geloofsgemeenschappen ... En dat doet pijn.
Onderweg naar Pasen is het goed onszelf te zien als leerlingen die wegwijs gemaakt worden in de kernpunten van ons geloof. Op die tocht stoten we nu zondag, de derde zondag van de Veertigdagentijd in het B-jaar, op die tekst die als een geweldige boom oprijst uit het landschap van het boek Exodus. We hebben die tekst 'de tien geboden' genoemd, maar van oorsprong heet hij eigenlijk 'de tien woorden'. Dat verschil in betiteling is veelzeggend, en laat eigenlijk zien waar het schoentje wringt: de 'woorden' werden 'geboden'.
Het begin van onze tekst is veelzeggend. De Enige stelt zich voor als 'uw God, die u hebt weggeleid uit Egypte, het slavenhuis' (Exodus 20, 1). Het gaat om woorden van bevrijding, die door Israël oorspronkelijk werden gezien als vruchten van het verbond en als een geschenk uit de hemel. Nog altijd kent het jodendom het feest van de 'Vreugde der wet' waarbij men danst met de wetsrol in de hand als was die een levende geliefde.