Nu zondag, na het eerste begin van Pasen – 'acht dagen later', zegt de evangelist –, kijken we dus naar Tomas. Wij zullen ons misschien wat beter voelen dan hij, want Jezus geeft juist die mensen een compliment 'die niet gezien hebben en toch geloven'. De leerlingen waren er in de dagen van Jezus zelf bij, maar wij, mensen van twintig eeuwen later, moeten het stellen zonder al die ervaringen. En Tomas mag dan toch maar de tekens zien waar hij om vraagt. Wij hebben niets kunnen zien. Als het over geloven gaat, hebben wij het allemaal van horen zeggen. Maar misschien trekken we dit paasevangelie zo wel erg naar onszelf toe. Het is maar de vraag of we het met onze kritische kijk op de apostel Tomas wel bij het rechte eind hebben. Zijn wij dan van die echte gelovigen? Was het geloof voor de apostelen dan zo gemakkelijk? Nog maar kort geleden, op Goede Vrijdag, lieten de verhalen rond het kruis van Jezus ons wat anders zien.
Tomas was zeker niet de enige die met vragen zat. De leerlingen waren doodsbang en zaten bijeen met de deuren op slot. Ze groeien maar voetje voor voetje in het geloof dat Jezus uit de doden is opgewekt. Pas na het zien van de handen van Jezus en de wonde in zijn zijde, en pas na het ontvangen van zijn Geest en zijn vrede, zijn ze overtuigd en kunnen ze blij zijn. Dan pas kunnen ze aan Tomas – als die na een week lang alles alleen te hebben uitgezocht, weer in de kring komt – vertellen: 'We hebben de verrezen Heer gezien!'
En Tomas zelf? Die zegt dat hij eerst Jezus' wonden wil zien eer hij kan geloven dat Hij uit de doden is opgestaan. Dat lijkt vragen naar nog zo'n verschijning, maar als het Tomas te doen was om een bewijs, had hij wel om een ander teken gevraagd! Niet om de wonden van het kruis, eerder iets van Jezus die in de glorie van God is opgestaan. Tomas vraagt niet om hemelse tekens, hij vraagt om dat wat het leven van Jezus en diens liefde heeft getekend: zijn kruiswonden.
Tomas had met Jezus mee geleden. Toen Jezus ervoor koos om op te gaan naar Jeruzalem, waar het allemaal gebeuren moest, was het juist Tomas die zei: 'Dan gaan we mee, om er met Hem te sterven' (Joh. 11, 16). En de twaalf gingen mee. Met eigen ogen hebben ze moeten zien, ook al was het misschien van verre, hoe de liefde van Jezus eindigde in zijn ondergang, zijn sterven op het kruis. Het betekende ook hun eigen mislukken. Ze voelden als het ware mee die kruiswonden.
En het is naar die wonden dat Tomas vraagt. Pas als hij die ziet, kan hij geloven. Dat is dan ook zíjn paasbelijdenis wanneer hij zegt: ik geloof niet in iets vaags, maar wel in de mens Jezus met wie ik ben opgetrokken. Ik geloof in zijn manier van leven, in wat Hij deed en zei. Ik geloof in Hem die het kruis aanvaardde als consequentie van zijn liefde. Deze Jezus die een leven van overgave aan God en de mensen moest bekopen met het kruis, die is voor mij de Heer. Deze mens belijdt Tomas als zijn Heer en zijn God.
Johannes laat ons op het eind van zijn evangelie weten dat er rond de Heer nog veel meer is gebeurd, maar we hebben al voldoende aan de verhalen die we kennen, verhalen die ons uitnodigen om het ook waar te maken, om Gods liefde in deze wereld voor te leven en op die manier de verrezen Christus levend te houden. Dat is onze zending als christen, als mensen die leven van het Pasen van de Heer.
Jan Verheyen, pastoor-deken