Niet ver van de zee in een prachtig duinengebied ligt de Sint-Adelbertabdij. Een plek in het Nederlandse Egmond met sporen die ruim 13 eeuwen teruggaan in de geschiedenis en waar de vroegchristelijke woestijnvaders gekoesterd worden. Toch is de energie er verre van oubollig, zoals blijkt uit het gesprek met abt Thijs Ketelaars in Tertio nr. 1.168 van 29/6/’22.
Thijs Ketelaars was net geen 20 toen hij intrad bij de benedictijnen in Egmond-Binnen. 55 jaar later kan de monnik met een gerust hart en volle overtuiging zeggen dat hij nooit spijt heeft gehad van die keuze voor het religieuze gemeenschapsleven, ook al vindt hij juist het samenleven met de broeders de moeilijkste opgave. Steeds terugkeren naar het evangelie, daar ligt voor hem de sleutel.
In een monnikengemeenschap is er grote onderlinge diversiteit. Hoe gaat u daar als abt mee om?
“Tot aan Vaticanum II had de abt de rol van een autoritaire figuur die alles bepaalde. Als hij dan ook nog een beetje een autoritair karakter had, dan viel dat niet mee. Maar dat is niet wat de Regel voor ogen heeft. De abt staat in de gemeenschap en gaat haar voor, hij staat er niet boven. Benedictus zegt uitdrukkelijk dat de abt rekening moet houden met ieders maat. De uitdrukking ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ is zo strijdig met de Regel als maar kan en het is ook niet zoals God ons heeft geschapen: uniek, divers, ieder met eigen talenten en onmogelijkheden. In het laatste hoofdstuk van de Regel staat dat we elkaars morele en fysieke zwakheden met het grootste geduld moeten verdragen. Dat zegt iets. Het moeilijkste van het monniksleven is de gemeenschap, niet het celibaat – al kan het gemis wel eens steken als je de gezinnen van je broers en zussen ziet.”
Hoe zorg je voor onderlinge verbondenheid in een gemeenschap waar mensen niet voor elkaar gekozen hebben?
“Vroeger hadden monastieke gemeenschappen het gelaat van een verzameling kluizenaars: er was amper onderling gesprek en contact. Het vraagt tijd en een gepaste sfeer om met elkaar echt communio te vormen. Een van de mooiste zinnen in de Regel van Benedictus staat aan het einde van de proloog: ‘Naarmate men voortgang maakt in het monniksleven en in het geloof, verruimt zich het hart’. Dat versta ik als milder worden, zodat je veeleer compassie dan boosheid voelt. Je hart verruimen houdt voor mij ook in: iedereen is mijn broeder. Dat kunnen we in onze cultuur niet voldoende benadrukken. Maar nu is het ook in de kerk zo dat mensen worden weggezet omdat ze homo of vluchteling zijn, er een andere theologie op na houden… Die polarisatie is strikt genomen des duivels. De duivel – de diabolos – is letterlijk degene die scheiding maakt. Dat is precies het tegendeel van wat een leerling van Jezus moet doen. In die zin is het evangelie echt radicaal en uiterst actueel in een samenleving waarin heel andere normen en wetten gelden. Het besef van die radicaliteit is grotendeels verdwenen. We willen die boodschap niet meer horen. We vinden haar naïef en niet meer van deze tijd. Feitelijk zijn we vooral bezig met het verdedigen van ons territorium. We laten niemand meer binnen, terwijl we allemaal maar bijwoners zijn op aarde. Waarom zou ik meer recht hebben om hier te wonen omdat ik hier geboren ben? We zijn allemaal ooit hier gekomen. Als hier nu anderen voor de deur staan, dan zijn dat ook mensen.”
Abonneer of vraag een proefnummer via www.tertio.be