Tertio nr. 914 van 16 augustus 2017 bekijkt door de ogen van kunstenaars hoe de maatschappij door de eeuwen heen armen bejegent – meewarig, barmhartig of ronduit veroordelend. De arme was en is nooit te benijden, zoveel is duidelijk.
Vondsten uit het oude Egypte, Griekenland en het Romeinse Rijk wijzen erop dat de Oudheid armoede met weerzin bezag en ze beschouwde als een probleem dat iemand zichzelf op de hals haalde of dat hem door lichamelijke gebreken of aandoeningen overkwam. In de middeleeuwen was voor de – nochtans alom zichtbare – armoede weinig artistieke aandacht, behalve als deel van een Bijbelse vertelling of een verhaal van christelijk mededogen. Ook in dat soort voorstellingen lag de klemtoon eerder op degene die de nood lenigde dan op de noodlijdende.
Armoede is mooi noch pittoresk, maar als ze dan toch tot onderwerp van de kunst werd, deed men er veel aan om ze alsnog flatteus op te voeren. Vooral in de 19de eeuw, toen de gevolgen van industrialisering en verstedelijking volop zichtbaar werden, mondde dat al te vaak uit in een sentimenteel miserabilisme waarin niet zelden kinderen de hoofdrol kregen. In dezelfde eeuw ontstond ook een kritische tegenstroom van sociaal bewogen kunstenaarschap. Uiteindelijk had iedere generatie wel haar kunstenaars die, vaak in de marge van hun eigenlijke oeuvre, de vinger pijnlijke precies op de maatschappelijke wonden legden. Vandaag is het vooral in de publieke ruimte dat de kritiek zich voluit laat gaan, zeker in de metropolen van het Zuiden en in de marge van rijke westerse steden.
Lees het hele dossier in Tertio van deze week.
Proefnummer en abonnementen: www.tertio.be