De voorliggende eindtermen willen “de lat hoog leggen” op een en dezelfde manier voor iedereen in het secundair onderwijs. Maar hoe zien scholen met zeer verschillende profielen aan leerlingen die onderwijsdoelen tegemoet? Tertio nr. 1093 van 20/01/’21 legt de vinger aan de pols bij pedagogisch begeleider Carl Snoecx en de scholen Heilig Graf Turnhout, met een sterk uitgebouwd domein Kunst en creatie, en Technisch Heilig-Hartinstituut Tessenderlo, een STEM-school met technische en beroepsrichtingen.
Carl Snoecx, pedagogisch begeleider van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, meent dat de voorliggende eindtermen de katholieke scholen in hun essentie raken en ze een pedagogische visie missen: “Om tot goed onderwijs te komen, moet je impact hebben op verschillende actoren: er zijn de onderwijsdoelen, maar ook de leerling en de leraar. De overheid is blijven steken in de eenzijdige visie dat een versterking van onderwijs gerealiseerd wordt door louter de doelen te versterken. Maar het belang van de leraar en de leerling is volledig onder tafel geveegd. Zij worden slechts uitvoerders van een door de overheid vastgelegd doelenkader”. Het valt volgens Snoecx op dat het resultaat een haast onleesbaar en incoherent samenraapsel is: “Er zit geen overkoepelende visie achter de eindtermen, behalve het mantra dat de lat hoog moet liggen. Dat is erg jammer want achter de uitwerking van de afzonderlijke sleutelcompetenties zoals die voor geschiedenis zit wel degelijk een visie”.
De voorliggende eindtermen gaan volgens de pedagogisch begeleider uit van het idee dat onderwijs maakbaar, meetbaar en controleerbaar is. “Er wordt gedacht dat je leerlingen kan veranderen door ze te zeggen wat ze moeten kunnen en kennen”. Per sleutelcompetentie worden competenties, attitudes en vaardigheden gemeten. “Dat systeem werkt op dezelfde manier voor wiskunde en wetenschappen, als voor artistieke vorming en taal. De redenering is dat als je het onderwijs systematisch en uniform kan meten, je het kan controleren en sturen”. Ook het idee van centrale examens op het einde van het secundair onderwijs sluit hierbij aan. “De overheid vergeet dat er verschillende leerlingen en leraren zijn en dat daarop inspelen juist de kracht van onderwijs uitmaakt”. Waar Snoecx voor vreest, is een ontsporing van die controlerend@e tendens: “Als je die dingen samenneemt, dan kom je op een samenleving uit waar vanuit de overheid bepaald wordt wat iedere jongere in Vlaanderen nu en in de toekomst moet kennen en kunnen. Dat soort staatspedagogiek was heel efficiënt in autoritaire regimes zoals in de vroegere DDR. Het afdwingen van een ideologie gaat in tegen de vrijheid van onderwijs en getuigt van een schrijnend gebrek aan vertrouwen in onze leraren en leerlingen”.