Op 15 juni is het twintig jaar geleden dat Anton van Wilderode – pseudoniem van Cyriel Coupé – overleed en zijn 100ste geboortedag volgt op 28 juni. Voor dat dubbele jubileum bracht Tertio (editie van 23 mei 2018) zijn oud-leerling Tom Lanoye en zijn bloemlezer Patrick Lateur bij elkaar. Op 1 juni presenteren ze in Sint-Niklaas een bundel met honderd gedichten van de priester-dichter.
Patrick Lateur: “Ik kwam voor het eerst in de poësis in contact met de poëzie van Anton van Wilderode. De laatste tien jaar van zijn leven mocht ik hem persoonlijk leren kennen in de redactie van Kunsttijdschrift Vlaanderen en op verzoek van uitgeverij Lannoo redigeerde ik onder meer zijn Volledig dichtwerk. Hij was altijd zeer gevat, een aangename man die nauwelijks of geen literaire roddels vertelde tijdens redactieraden. Als classicus deelde ik een achtergrond met hem, zijn klassieke zegging en vertaalwerk van antieken. Ik denk in het bijzonder ook aan zijn Italiëbundel De overoever (1981) en aan De Vlinderboom (1985), zeker zijn hoogtepunt. Die bundel gaat over macht en hoe die van binnenuit wordt aangevreten. Je krijgt een beeld van keizer Karel die tijdens zijn laatste maanden in het Spaanse klooster van Yuste tot inzicht komt en voortaan wil ‘tijd maken voor de lange tijd van God’. Die religieuze thematieken bij Van Wilderode boeiden me eveneens, al werden ze toen in een andere taal beschreven. Hij had het overigens niet nodig God of kerk te vermelden in zijn poëzie om het religieuze te evoceren.”
Tom Lanoye: “Van Wilderode kwam toch al een eeuw na Guido Gezelle. Het is trouwens door hem dat ik Gezelle waardeer. Dat brengt me bij inspirerende leraars. Vandaag zijn er nogal wat discussies over ons onderwijs. Sommigen willen het per se hervormen, anderen willen helemaal niet hervormen. Maar nergens vind ik in die onderwijsdebatten terug dat onze Europese erfenis moreel en artistiek nog amper wordt doorgegeven. En dan maar steen en been klagen dat ze onder druk staat. Zonder het college, zonder die priester-leraars van destijds en zonder de stadsbibliotheek was ik nu niet wie ik ben. De spirituele leegte – en dat zeg ik als atheïstische homoseksuele ketter – wil men niet zien, maar ze ligt ook daar: alles staat in dienst van economisch nut, materiële winst en toekomstige sollicitatiebrieven. Wat hou je dan over aan wezenlijke waarden? Het is de vraag of verbeelding nog een plaats mag hebben in ons onderwijs. Volgens onze economische elites – zijn er andere? – levert ze geen vorming maar alleen vertier op. Verbeelding en taal vormen nochtans dé sleutel tot het begrijpen en aanvaarden van de irrationaliteit van de mens. Op dat vlak zijn ook de heilige boeken grote literatuur. Ik hou van de Bijbel als literatuur, van het Hooglied tot het Johannesevangelie.”