Het tv-programma Taboe kreeg de voorbije weken veel positieve kritieken. Philippe Geubels maakte in die reeks moppen over mensen met wie je normaal niet lacht. Hij wou taboes doorbreken, onderwerpen op die manier bespreekbaar maken, zonder de deelnemers en de doelgroepen te kwetsen. Misschien haalde hij hen bovendien zo uit hun isolement. Humor kan ontwapenend en bevrijdend werken. Tegelijk treedt in onze samenleving een verharding op.
Sommigen zien de humor van iets niet in en nemen alles te letterlijk.
Ze kunnen niet meer lachen of relativeren, tonen zich vooral op sociale media steeds kwader, willen alleen nog het eigen gelijk bevestigd zien en weten niet om te gaan met wie of met wat anders is. De intolerantie groeit.
Ook religies kennen een dubbelzinnige houding tegenover humor (zie Tertio nr. 934 van 3/1). Godsdiensten zijn bewakers van grenzen en taboes. Ze verdragen niet dat er geraakt wordt aan het heilige. Bijtende spot en cynisch sarcasme ondergraven elk respect voor alles wat waarde heeft. Gezonde humor met inbegrip van zelfrelativering is van een andere orde.
Godsdiensten verbieden het lachen niet.
Integendeel, ze willen het geluk van de mens en een gelukkige mens is toch een mens die lacht? Een andere vraag is het of ook God lacht. Al in het boek Genesis blijkt van wel. Na het ongelovige of het superieure lachen (17, 17 ; 18, 12 en 21, 6) van Abraham en zijn vrouw Sara over de belofte dat ze op hoge leeftijd toch nog vruchtbaar zouden zijn, is het God die laatst lacht en nieuw leven geeft: Isaak wordt geboren. Zijn naam kan vertaald worden als “God heeft gelachen”. “Hij die in de hemel zetelt, lacht” (Psalm 2, 4).
Herhaalt die geschiedenis zich niet in het paasgebeuren? Is het ook daar niet God die laatst lacht? De leerlingen dachten dat met de kruisdood van Christus het verhaal ten einde was. Maar juist dan gebeurde het onverwachte: een leeg graf. Die ongeziene wending ten goede deed de leerlingen pas ten volle begrijpen wie Jezus was. In die Mensenzoon was iets totaal nieuws gebeurd. Alle machten en krachten die zich tegen Hem hadden gekeerd, kregen niet het laatste woord.
God nam ze bij de neus en schonk nieuw leven.
De Heer is verrezen, alleluja. Laten we lachen en blij zijn. Bedenk daarbij dat lachen aanstekelijk werkt. Wie iemand hoort en ziet lachen, begint al snel mee te lachen. Dat hoort ook zo te zijn met het geloof: het zou aanstekelijk moeten zijn. Als een virus zou de vreugde van het evangelie zich moeten kunnen verspreiden. Wie zei ook alweer dat geloven in de verlossing een stuk makkelijker zou zijn als de gelovigen er zelf verlost uitzagen?
De blijde boodschap van Pasen heeft met de pointe van een grap gemeen dat ze beide onverwachts komen.
Ook veel parabels kennen een verrassende wending. Er zit telkens een bevrijdende, verlossende humor in verborgen. Kan en mag er in de kerk niet wat meer gelachen worden? Lange tijd gebeurde dat effectief, en wel op Pasen. Na de dienst daalde de priester de trappen van het altaar af en kwam tussen de gelovigen staan voor de Risus paschalis of paaslach. Meestal vertelde hij een verhaaltje dat de toehoorders aan het gniffelen moest brengen. Voorwerp van spot was vaak de duivel die mislukte pogingen ondernam om Jezus’ heilsplan te dwarsbomen. “Satan viel, omdat hij zichzelf ernstig nam”, stelde Don Bosco. Die paasmopjes wilden de vreugde om de verrijzenis kracht bijzetten.
God lacht de dood in het gezicht uit. Christus heeft het kwaad overwonnen.
Wees blij, want jullie zullen met Hem verrijzen.
Vandaag is de kerk bij ons dat lachen wat verleerd. Mogelijk omdat er in crisistijd niet te lachen valt. Wie in het geloof sterk staat, kan wel tegen een stootje en hoeft zichzelf niet zo ernstig te nemen. Wie op de rand van de afgrond, van het ongeloof, balanceert, kan geen grapje pruimen. Bittere ernst of gezonde humor: de boodschap van het christendom bevat beide.
Ik wens u de bevrijdende en verlossende, de transcendente en transcenderende vreugde van Pasen toe.