Vijfhonderd jaar geleden overleed Rafaël. Al bij leven werd hij de hemel in geprezen als begenadigd schilder en tekenaar. Hij verstond de kunst om de herontdekte antieke cultuur en het werk van gevierde tijdgenoten om te zetten in een nieuwe beeldtaal die door haar natuurlijkheid en raffinement haar eeuwenlange uitwerking niet miste. Maar die eenzijdige adoratie was er de oorzaak van dat hij tenslotte in ongenade viel.
Rafaëls talent en raffinement raakten aan het bovenmenselijke. Al snel werd zijn universum in Urbino te klein en lonkten Firenze en Rome. De opdrachten stroomden binnen, met als hoogtepunt de pauselijke appartementen (stanze), die hij met zelden overtroffen fresco’s beschilderde. Andere schilders werden voor bewezen diensten bedankt, hun werk werd verwijderd en Rafaël werd aangesteld tot enige schilder van de vier stanze. Rafaël was jonger dan de gedumpte schilders en had geen enkele ervaring met fresco’s, maar hij bezat de drang om te excelleren en de maturiteit en durf om onbetreden paden te bewandelen.
Om de tijdrovende onderneming vooruit te doen gaan, was Rafaël verplicht een groep medewerkers rond zich te verzamelen. Hier gaf hij blijk van mensenkennis en organisatietalent door niet alleen jonge mannen aan te trekken maar ook enkele van de afgewezen kunstenaars over te halen om voor hem te werken. In plaats van de gebruikelijke hiërarchische structuur van een werkplaats aan te houden, benutte Rafaël ieders individuele kwaliteiten en schiep hij een zeldzame sfeer van convivialiteit en betrokkenheid.
Lees het volledige artikel in Tertio van deze week.