De heilige familie, de herders en de drie koningen staan centraal in de kerstscène. Zelden krijgen de os en de ezel aandacht. Het zijn nochtans verbindingsfiguren van wie ook te leren valt. Daarom brengt theoloog Els Agten in Tertio nr. 1.089-1.090 van 23 december 2020 een ode aan de ezel. Ook wij mogen misschien wat vaker en wat meer ezel zijn: wat vaker eigenzinnig, wat frequenter dienstbaar en sociaal, wat meer luidruchtig.
Godly Play is een creatieve, speelse en ervaringsgerichte manier om Bijbelverhalen te vertellen aan kinderen met sober spelmateriaal. Vorig jaar, aan het begin van de advent, vertelde ik tweemaal het Godly Play-verhaal van de heilige familie aan een groepje kinderen. Na afloop kregen ze naar goede gewoonte de kans zich te verwonderen over wat ze gezien, gehoord en gevoeld hadden. Op de vraag: “Van wie hou je het meest?”, kwam er in beide groepen een verrassend antwoord. “Ik hou het meeste van de ezel”, vertelden verschillende kinderen, “want hij is soms koppig en stout zoals ik, maar hij droeg ook Maria toen ze niet goed meer kon lopen”. Die opmerking zette me aan het denken. Wat kunnen wij eigenlijk leren van de ezel? Want meestal staat die letterlijk op de achtergrond in de kerststal. En bovendien heeft de ezel in ons taalgebruik geen al te beste reputatie. We associëren hem vaak met domheid. Maar is dat wel zo?