Commentaar bij Marcus 6,30-44
Deze tekst is geen wonderverhaaltje, ook geen ‘sterk verhaal’, maar een tekst die je moet bekijken zoals je een icoon bekijkt: je bemediteert de tekst zo lang totdat de diepere betekenislagen ervan tot je beginnen door te dringen.
Het is een verhaal dat je kunt plaatsen naast de gelijkenis van het mosterdzaadje: uit iets heel kleins en ogenschijnlijk nietigs, groeit iets heel groots. Of denk aan de leerlingen die op weg moeten gaan
zonder tas of extra kleren of geld: uit iets kwetsbaars groeit iets dat heel sterk en mooi en groots is.
Het is dus een verhaal vol contrasten: ‘drukte’ tegenover ‘een eenzame plaats’, ‘Jezus en de 12 apostelen enerzijds’ en ‘een grote menigte’ anderzijds, ‘gebrek’ en ‘overvloed’, ‘honger’ en
‘verzadiging’. In die contrasten wordt een geheim uitgedrukt, het geheim van Jezus: hij is gekomen
om zichzelf te geven aan de mensen. Maar deze zelfgave is niet berekend, niet ‘gedeeltelijk’, maar totaal. Denk aan wat we lezen in Marcus 10,45: ‘Want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’
De tekst van Mc 6,30-44 (in De Nieuwe Bijbelvertaling één perikoop) bestaat uit twee secties: deel I (verzen 30-34) en deel II (verzen 35-44). Deze twee secties staan parallel:
- In sectie I staat het ‘onderricht’ (didachè) van Jezus (én de leerlingen) centraal; de mensen hongeren naar Jezus’ bevrijdende en genezende woord.
In sectie II gaat het over verzadiging door brood, maar dan wel het brood dat van Jezus komt (en niet het brood dat in de omtrek gekocht had kunnen worden).
- In sectie I wil Jezus zijn leerlingen naar ‘een afgelegen plaats’ brengen, zodat ze alleen kunnen zijn en op krachten kunnen komen.
In sectie II verblijft de menigte ‘op een afgelegen plaats’ waar ze, aangezien het al laat is, op krachten moeten kunnen komen om de terugreis naar huis aan te vatten.
- In sectie I constateert Jezus dat de menigte lijkt op ‘schapen zonder herder’, en daarom onderricht hij hen.
In sectie II is Jezus de herder die zijn schapen laten neerzitten ‘in groene weiden’ (Psalm 23,2!), dat wil zeggen in ‘het groene gras’ (Mc 6,39). Jezus zal hen verzadigen met het brood dat hij hun geeft – vergelijk Psalm 23: ‘U nodigt mij aan tafel’ (vers 5).
- Overigens is het ‘eten’ als thema al aangekondigd in sectie I: ‘…zodat de apostelen zelfs de kans niet kregen om te eten.’ (vers 31) In sectie II vragen de leerlingen Jezus weg te sturen ‘zodat ze in de omtrek eten kunnen kopen.’ (vers 36)
Jezus laat zich hier dus zien als de goede herder die opkomt voor zijn volk, die het leidt en die het naar lichaam en geest voedsel geeft. Maar juist hier dient zich nog een belangrijke parallel aan tussen de twee secties:
- Jezus betrekt de apostelen bij zijn zending. In vers 30 horen we dat de apostelen terugkomen van hun zending en hoe ze bij Jezus verslag doen van wat ze gedaan hadden (genezingen) en van ‘wat ze de mensen onderwezen hadden’.
In sectie II betrekt Jezus de leerlingen eveneens bij wat hij wil doen: hij laat de leerlingen op zoek gaan naar eten en geeft hun de opdracht brood en vis aan de menigte uit te delen.
In sectie I wilde Jezus dat de apostelen bovendien nog iets belangrijks van hem zouden leren: zich op tijd terugtrekken van het werk en op zoek gaan naar de stilte en de eenzaamheid, om zich daar te herbronnen en op krachten te komen. Zonder die ‘afzondering’ kan een druk apostolaat niet volgehouden worden. Ook hier is Jezus zelf het voorbeeld: ‘Vroeg in de ochtend, toen het nog helemaal donker was, stond hij op, ging naar buiten en liep naar een eenzame plek om daar te bidden.’ (Mc 1,35)
Er is dus een nauwe band, in het Marcusevangelie, tussen het werk en de verkondiging van Jezus en het werk van de leerlingen. Van meet af aan, nadat hij de uitzuivering in de woestijn had doorstaan, heeft Jezus de leerlingen betrokken bij zijn zending: de perikoop van de roeping van de eerste leerlingen volgt onmiddellijk na Jezus’ initiële proclamatie van het Koninkrijk van God (Marcus 1,14-20).
Nu we de samenhang tussen de twee secties hebben ontdekt en beschreven, kunnen we ons toespitsen op sectie II: ‘verzadigd worden door het brood’. We geven enkele observaties bij de tekst.
- Jezus neemt de tijd voor zijn onderricht. Hij spreekt de mensen toe en hij spreekt ze aan. Hij is gul in het zaaien van het Woord.
- Het zijn de leerlingen die Jezus onderbreken: zij dragen zorg voor het lichamelijk welzijn van de menigte. Jezus laat zich onderbreken. Maar hij verbaast de leerlingen door zijn weerwoord:‘Geven jullie hun maar te eten!’
- De leerlingen reageren verrast. Hoe verzamelen zij een-twee-drie de ‘tweehonderd denarie’ die ruw geschat nodig zouden zijn om iedereen te eten te geven?
- Opnieuw verrast Jezus de leerlingen door hen te vragen op onderzoek uit te gaan: hoeveel etenswaar is er voorhanden? De leerlingen geven gehoor aan Jezus, zoals ze dat al eerder hadden gedaan toen ze op een nacht op het meer geen enkele vis gevangen hadden, maar op het woord van Jezus de netten opnieuw hadden uitgeworpen!
- De leerlingen keren terug met de oogst, een aandoenlijk tafereel: ze dragen ‘vijf broden en twee vissen’ aan. Vijf broden voor vijfduizend mensen? Toch ligt er geen schijn van twijfel in de tekst: wat hier gebeurt, is ter zake. Het weinige dat de vijf broden en de twee vissen voorstellen, is blijkbaar geen obstakel voor het vervolg. Iedereen richt zijn ogen nu op Jezus, op wat hij zal zeggen en op wat hij zal doen.
- Jezus manifesteert zich als de goede herder uit Psalm 23: hij geeft leiding, en geeft opdracht dat de mensen ‘in groepen’ in ‘het groene gras’ moeten gaan zitten. Hoewel er een grote menigte is, verloopt alles toch ‘orderlijk’ en rustig – zoals tijdens de uittocht of een cultische viering.
- Vers 46 geeft de tafelliturgie weer: het nemen van de broden en de vissen, het verheffen van het gelaat naar de hemel, het zegengebed uitspreken over de broden, het breken van de broden en het uitdelen/eten ervan.
- Jezus neemt en zegent en breekt het brood en de vissen, maar het zijn de leerlingen die ervan moeten uitdelen. De focus ligt niet op een soort miraculeuze handeling van Jezus, maar op het uitdelen van de leerlingen. Wat Jezus hun te bieden heeft, delen zij uit, en door dit uit te delen blijkt dat er voor allen voldoende is.
- Het brood van Jezus verzadigt. Niemand komt tekort. Wanneer er gedeeld wordt, is er voldoende voor allen, en blijft er zelfs over.
- De leerlingen halen de broden die over zijn weer op en vullen ‘twaalf manden’. Twaalf is het getal van de verenigde stammen van Israël. Jezus’ betekenis is van dien aard, dat hij heel zijn volk blijvend kan leiden naar de groene weiden die het nodig heeft. Jezus’ zending heeft niet betrekking op een kleine rest, een afgezonderd en vroom volk, maar op héél Israël. Het is niet voor niets dat zijn handelen, op deze afgelegen plaats, het mannaverhaal in de woestijn oproept, of de profetische daden van Elia en Elisa. Jezus is de volheid van en voor Israël.
- ‘Vijfduizend mensen hadden van de broden gegeten’: het hele broodverhaal wordt in grote eenvoud beschreven, zonder te psychologiseren, maar duidelijk wel tegen de achtergrond van de Schriften (‘Oude Testament’). Het is dan ook bij uitstek een ‘bijbels’ verhaal!
Het broodverhaal: is er een link met de ‘eucharistie’?
De meningen zijn verdeeld of Marcus 6,35-44 een link heeft met het ‘breken van het brood’ zoals de leerlingen van Jezus dat vanaf het begin gevierd hebben, op de eerste dag van de week (Hand 2,46; Lc 24,35).
Wanneer je de eerste sectie (I) erbij betrekt, wordt er toch een opvallend patroon zichtbaar:
- Sectie I: verzadigd worden door het Woord – zoals in onze Dienst van het Woord
- Sectie II: verzadigd worden door het Brood – zoals in onze Dienst van de Tafel.
Ook vers 46 geeft in zijn beschrijving, hoewel van toepassing op elke joodse broodmaaltijd, toch ook een reminiscentie aan het verhaal van Jezus’ laatste pesachmaaltijd bij Marcus: ‘Terwijl ze aten, nam hij een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Neem hiervan, dit is mijn lichaam.’ 23En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker, en allen dronken eruit.24Hij zei tegen hen: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt.’ (Mc 14,22-24).
Wat er ook van zij, het is wel degelijk zinvol om het broodverhaal uit Marcus 6 (inclusief sectie I) te laten dialogeren met onze ‘eucharistische’ dienst aan God. Want ook in de eucharistie gaat het om ‘aanbrengen wat voorhanden is’ (offerande), om breken en delen, om uitdelen en overhouden. Ook hier gaat het om die wonderbaarlijke opdracht van Jezus die eveneens tot ons gericht is ‘Geven jullie hun maar te eten!’ Ook hier gaat het over het geheim van de schaarste, dat in een creatief proces van delen uitmondt in een overvloed. Ook hier gaat het om verzadigd worden – door het Woord en door het Brood – om zo met hernieuwde kracht de weg verder te kunnen gaan op ‘de weg’ (Mc 10,52: ‘En meteen kon hij weer zien en hij volgde hem op zijn weg’). Ook hier gaat het om de ontmoeting met Jezus.
Download het volledige artikel in printvriendelijke versie