Johannes 18-19 - De kruisverheffing van Jezus
18
1 Nadat Jezus dit alles gezegd had, ging hij met zijn leerlingen naar de overkant van de Kidronbeek. Daar liep hij een olijfgaard in, met zijn leerlingen.
2 Judas, zijn verrader, kende deze plek ook, want Jezus was er vaak met zijn leerlingen samengekomen.
3 Judas ging ernaartoe, samen met een cohort soldaten en dienaren van de hogepriesters en de farizeeën. Ze waren gewapend en droegen fakkels en lantaarns.
4 Jezus wist precies wat er met hem zou gebeuren. Hij liep naar hen toe en vroeg: ‘Wie zoeken jullie?’
5 Ze antwoordden: ‘Jezus uit Nazaret.’ ‘Ik ben het,’ zei Jezus, terwijl Judas, zijn verrader, erbij stond.
6 Toen hij zei: ‘Ik ben het,’ deinsden ze achteruit en vielen op de grond.
7 Weer vroeg Jezus: ‘Wie zoeken jullie?’ en weer zeiden ze: ‘Jezus uit Nazaret.’
8 Ik heb jullie al gezegd: “Ik ben het,”’ zei Jezus. ‘Als jullie mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.’
9 Zo gingen de woorden in vervulling die hij gesproken had: ‘Geen van hen die u mij gegeven hebt, heb ik verloren laten gaan.’
Commentaar
Hoofdstuk 18 sluit direct aan op een lange reeks van toespraken van Jezus die beginnen in hoofdstuk 13, met de maaltijd van de voetwassing. Het betreft dus 5 hoofdstukken waarin de voortgang van het evangelie als het ware stil staat. Hoofdstuk 12 was dan ook het slot van het eerste deel van het evangelie, eindigend met een ‘evaluatie’ van Jezus’ openbaar optreden (12,37-50).
In hoofdstuk 18 herneemt de actie. Jezus en Judas ontmoeten elkaar op een vertrouwde plek. Judas heeft een gewapende escorte mee. Jezus heeft zijn angsten overwonnen. Hij loopt recht op de bende af, met de vraag die bijna uitdagend klinkt: ‘Wie zoeken jullie?’ De vraag wordt herhaald, en tweemaal horen we Jezus daarop zeggen: ‘Ik ben!’ In het Grieks: ἐγώ εἰμι ! De uitspraak heeft een dubbele betekenislaag: het betekent zowel ‘ik ben het’ als ‘Ik-ben’. Jezus is vanaf nu de onverstoorbare en kalme mens die weet dat zijn uur is gekomen. Hij is één met de Vader, wiens naam is IK-ZAL-ER-ZIJN.
10 Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af; Malchus heette die slaaf.
11 Maar Jezus zei tegen Petrus: ‘Steek je zwaard in de schede. Zou ik de beker die de Vader mij gegeven heeft niet drinken?’
Commentaar
De bende (een heel cohort!) die op Jezus afkwam, is gewapend. Maar Petrus heeft blijkbaar ook een wapen bij zich. Hij wil Jezus verdedigen en haalt daadwerkelijk zwaar uit naar een knecht van de hogepriester. Maar Jezus wil geen geweld. Hij spreekt Simon bestraffend toe. Wat nu te gebeuren staat, moet zijn beloop hebben. Jezus en de Vader zijn één.
12 De soldaten met hun tribuun en de Joodse gerechtsdienaars grepen Jezus en boeiden hem.
13 Ze brachten hem eerst naar Annas, de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar hogepriester
14 en hij was het die de Joden had voorgehouden: ‘Het is goed dat één man sterft voor het hele volk.’
15 Simon Petrus liep met een andere leerling achter Jezus aan. Deze andere leerling kende de hogepriester en ging met Jezus het paleis van de hogepriester in,
16 maar Petrus bleef buiten bij de poort staan. Daarop kwam de andere leerling, de kennis van de hogepriester, weer naar buiten; hij sprak met de portierster en nam Petrus mee naar binnen.
17 Het meisje sprak Petrus aan: ‘Ben jij soms ook een leerling van die man?’ ‘Nee, ik niet,’ zei hij.
18 De slaven en de gerechtsdienaars stonden zich te warmen bij een vuur dat ze hadden aangelegd omdat het koud was; ook Petrus ging zich erbij staan warmen.
Commentaar
Jezus wordt gearresteerd alsof hij een groot gevaar betekent. De dienaren van het Sanhedrin hebben het Romeinse leger erbij gehaald. Van meet af aan wordt duidelijk dat de inzet hoog is. Jezus wordt een eerste keer voorgeleid, bij Annas, een hogepriester. Simon Petrus volgt Jezus. Hij wil hem niet in de steek laten. Via een andere leerling die connecties heeft met Annas, weet ook Petrus het paleis van de hogepriester binnen te komen. De portierster is een vrouw met een scherp oog en ziet in Petrus een leerling van de gearresteerde Jezus. Petrus ontkent. Hij heeft het koud. Hij gaat zich warmen aan een vuur, op de binnenplaats.
19 De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en over zijn leer.
20 Jezus zei: ‘Ik heb in het openbaar tot de wereld gesproken. Ik heb steeds onderricht gegeven op plaatsen waar de Joden bij elkaar komen, in synagogen en in de tempel, en nooit heb ik iets in het geheim gezegd.
21 Waarom ondervraagt u mij? Vraag het toch aan de mensen die mij gehoord hebben, zij weten wat ik gezegd heb.’
22 Toen Jezus dat zei gaf een van de dienaren die erbij stonden, hem een klap in het gezicht: ‘Is dat een manier om de hogepriester te antwoorden?’
23 Jezus zei: ‘Als ik iets verkeerds gezegd heb, zeg dan wat er verkeerd was, maar als het juist is wat ik heb gezegd, waarom slaat u me dan?’
24 Daarna stuurde Annas hem geboeid naar Kajafas, de hogepriester.
Commentaar
Het verhoor door Annas is een maat voor niets. Annas benadert Jezus als een rabbi, met leerlingen en met een eigen ‘leer’ (Grieks: didachè). Jezus grijpt de kans om zich te verantwoorden niet. Integendeel, hij verwijt de hogepriester dat hij hem ondervraagt, terwijl Jezus altijd alles in de volle openbaarheid heeft gedaan. Hierop krijgt Jezus van een dienaar een klap in het gezicht, naar we mogen aannemen op de linkerwang. Jezus keert de dienaar (en Annas) de rechterwang toe, door te zeggen: ‘Waarom slaat u mij?’ Hij blijft geweldloos, en confronteert de ander met zijn gewelddadige houding. Jezus ten voeten uit… Annas geeft het op en stuurt Jezus door naar Kajafas, de dienstdoende hogepriester van dat moment.
25 Simon Petrus stond zich intussen nog steeds te warmen. ‘Ben jij soms ook een leerling van hem?’ vroegen ze. ‘Nee,’ ontkende Petrus, ‘ik niet.’
26 Maar een van de slaven van de hogepriester, een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: ‘Maar ik heb toch gezien dat je bij hem was in de olijfgaard?’
27 Weer ontkende Petrus, en meteen kraaide er een haan.
Commentaar
Petrus krijgt het nu echt warm onder de voeten: hij wordt opnieuw ontmaskerd als een leerling van Jezus. Maar hij ontkent opnieuw. Petrus is plots in de ban van de angst die alle rationaliteit bij hem doet verdwijnen. De vraag klinkt agressief, wat aannemelijk is omdat ook een familielid van de man bij wie Petrus een oord had afgehouwen, erbij staat. Ook Petrus kent ‘zijn uur’: de haan kraait, en wekt hem uit de droom.
28 Jezus werd van Kajafas naar het pretorium gebracht. Het was nog vroeg in de morgen. Zelf gingen ze niet naar binnen, om zich niet te verontreinigen voor het pesachmaal.
26 Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg: ‘Waarvan beschuldigt u deze man?’
30 Ze antwoordden: ‘Als hij geen misdadiger was, zouden we hem niet aan u uitgeleverd hebben.’
31 Pilatus zei: ‘Neem hem dan mee, en veroordeel hem volgens uw eigen wet.’ Maar de Joden wierpen tegen: ‘Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen.’
32 Zo ging de uitspraak van Jezus in vervulling waarin hij aanduidde welke dood hij sterven zou.
Commentaar
Vreemd genoeg spreekt de tekst niet van een verhoor door Kajafas. Misschien heeft het verhoor wel plaatsgevonden, maar dan eveneens zonder resultaat, wat Kajafas blijkbaar heeft doen besluiten om naar ‘een hogere macht’ over te schakelen: Pilatus.
Jezus wordt nu overgebracht naar de residentie van de Romeinse prefect, Pontius Pilatus. De nacht is net verdreven door het eerste morgenlicht. De Joodse mensen die Jezus voorleiden, blijven buiten staan, omdat het de voorbereidingsdag van het pesachfeest is. Daarom mogen ze zich niet verontreinigen. Op deze dag worden in de tempel de paaslammeren geslacht.
Pilatus wenst de aard van de beschuldiging te kennen. Dan weet hij tevens of hij in deze zaak al dan niet bevoegd is. Als het om zaken gaat die alleen de Joodse Tora betreffen, is hij niet bevoegd. Gaat het om overtredingen die binnen het Romeinse recht vallen, dan is hij wel bevoegd. Jezus wordt door zijn aanklagers gekwalificeerd als een ‘misdadiger’ (Grieks: kakon poiôn, iemand die ‘het kwade doet’). Zij suggereren dat het om een soort van misdaad gaat die onder het Romeins recht valt. En ze laten meteen ook blijken dat het om een halszaak gaat!
33 Nu ging Pilatus het pretorium weer in. Hij liet Jezus bij zich komen en vroeg hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’
34 Jezus antwoordde: ‘Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over mij gezegd?’
35 ‘Ik ben toch geen Jood,’ antwoordde Pilatus. ‘Uw volk en uw hogepriesters hebben u aan mij uitgeleverd – wat hebt u gedaan?’
36 Jezus antwoordde: ‘Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.’
37 Pilatus zei: ‘U bent dus koning?’ ‘U zegt dat ik koning ben,’ zei Jezus. ‘Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat ik zeg.’
38 Hierop zei Pilatus: ‘Maar wat is waarheid?’
Commentaar
Jezus bevindt zich in het pretorium, en is dus niet meer ‘rein’. Hij is nu al een outlaw! Pilatus gaat meteen naar de kern van de zaak, iets wat inderdaad een halszaak zou zijn: eist Jezus voor zichzelf de staatsgevaarlijke titel ‘koning van de Joden’ op? In dat geval moet hij beschouwd worden als een rebel die het Romeinse gezag tracht te ondermijnen, en is de zaak snel geklaard. Blijkbaar is deze beschuldiging hem door bepaalde leden van het Sanhedrin ingegeven. Jezus geeft een ontwijkend antwoord: van wie komt deze vraag? Pilatus kaatst de bal terug: hij wil zich niet mengen in ingewikkelde discussies onder Joodse mensen. Zijn vraag klinkt nu concreter: ‘Wat hebt u gedaan?’ Het antwoord van Jezus verrast, en moet Pilatus onzeker maken: Jezus verklaart dat hij inderdaad ‘koning’ is, maar dat zijn koningschap niet van deze wereld is. Pilatus kijkt hem met glazige ogen aan: ‘U bent dus koning?’, vraagt hij. Waarop Jezus de bal weer terugkaatst: ‘U zegt dat ik koning ben…’. Nu wordt het Pilatus zwaar te moede: wat is het nu, is Jezus nu ‘de koning van de Joden’ of is hij het niet? Jezus verplaatst het gesprek dan naar een ander niveau: hij spreekt over zijn zending om van ‘de waarheid’ te getuigen. Nu weet Pilatus helemaal niet meer wat Jezus bedoelt: ‘Wat is waarheid?’, zegt hij.
Na deze woorden ging hij weer naar de Joden buiten. ‘Ik heb geen schuld in hem gevonden,’ zei hij.
39 ‘Maar het is bij u gebruikelijk dat ik met Pesach iemand vrijlaat – wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’ 40Toen begon iedereen te schreeuwen: ‘Hem niet, maar Barabbas!’ Barabbas was een misdadiger.
Commentaar
Pilatus is de draad van zijn gesprek met Jezus kwijt. Jezus moet op hem zijn overgekomen als een relatief ongevaarlijke dwaas. Hij heeft zich niet de titularis genoemd van een aards koninkrijk. Deze zaak lijkt te gek voor woorden.
En dus stelt Pilatus een uitweg voor: bij wijze van repressieve tolerantie laat de prefect met Pesach altijd een door de Romeinen vastgehouden gevangene vrij. Op ironische toon zegt hij: ‘Wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’ Dit is een verkeerd manoeuvre van Pilatus, want hierdoor rakelt hij zelf de kwestie weer op: de mogelijk toch staatsgevaarlijke persoon die Jezus is. Nee, men wil niet dat er een zogenaamde ‘koning van de Joden’ wordt vrijgelaten. Laat Barabbas dan maar vrij! Barabbas was blijkbaar een bekende of beruchte gevangene. De Griekse term die voor hem gebruikt wordt is lèistès, en daarmee wordt zeer waarschijnlijk bedoeld dat Barabbas daadwerkelijk een verzetsfiguur was. Zou Pilatus een gevaarlijke verzetsheld moeten vrijlaten, en de ongevaarlijke dwaas die Jezus in zijn ogen is moeten veroordelen? Pilatus krijgt het warm. Nee, Barabbas kán hij niet vrijlaten. Dan maar deze Jezus opofferen!
19
1 Toen liet Pilatus Jezus geselen.
2 De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en deden hem een purperen mantel aan.
3 Ze liepen naar hem toe en zeiden: ‘Leve de koning van de Joden!’, en ze sloegen hem in het gezicht.
4 Pilatus liep weer naar buiten en zei: ‘Ik zal hem hier buiten aan u tonen om u duidelijk te maken dat ik geen enkel bewijs van zijn schuld heb gevonden.’
5 Daarop kwam Jezus naar buiten, met de doornenkroon op en de purperen mantel aan. ‘Hier is hij, de mens,’ zei Pilatus.
Commentaar
Pilatus laat Jezus geselen. Hij geeft de soldaten vrij spel. Ze mogen met deze Jezus hun spelletje spelen. Misschien doet Jezus dan toch nog een of andere bezwarende bekentenis. De soldaten maken van Jezus een ‘koning’, met een purperen mantel – purper was een zeer dure stof! – en een kroon van doorntakken. Ze roepen hem uit tot koning, en slaan hem in het gezicht. Het is een verregaande dehumanisering van een gevangene, een diepe vernedering voor Jezus. Jezus reageert blijkbaar niet. Hij zwijgt.
Dan laat Pilatus Jezus, de ‘koning’, weer naar buiten brengen. Pilatus had verklaard ook nu geen reden te hebben gevonden om Jezus aan te klagen wegens hoogverraad. Wanneer hij Jezus ‘toont’ aan de meute, zegt hij niet: ‘Hier is uw koning!’, maar: ‘Zie de mens!’ Deze schamele mens kan men toch bezwaarlijk een koning noemen?!
10de scène
6 Maar toen de hogepriesters en de gerechtsdienaars hem zagen begonnen ze te schreeuwen: ‘Kruisig hem, kruisig hem!’ Toen zei Pilatus: ‘Neem hem dan maar mee en kruisig hem zelf, want ik zie niet waaraan hij schuldig is.’
7 De Joden zeiden: ‘Wij hebben een wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich de Zoon van God heeft genoemd.’
8 Toen Pilatus dat hoorde werd hij erg bang.
9 Hij ging het pretorium weer in en vroeg aan Jezus: ‘Waar komt u vandaan?’ Maar Jezus gaf geen antwoord.
10 ‘Waarom zegt u niets tegen mij?’ vroeg Pilatus. ‘Weet u dan niet dat ik de macht heb om u vrij te laten of u te kruisigen?’
11 Jezus antwoordde: ‘De enige macht die u over mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die mij aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.’
12 Vanaf dat moment wilde Pilatus hem vrijlaten. Maar de Joden riepen: ‘Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.’
Commentaar
Deze hele merkwaardige zaak komt tot een dramatische ontknoping. Pilatus heeft zich al behoorlijk in de nesten gewerkt. Nu zal het nog moeilijker worden om Jezus alsnog vrij te laten. Bij het zien van ‘de mens Jezus’, de schamele ‘koning’, wordt er een koor gevormd door ‘hogepriesters en hun gerechtsdienaars’. Zij zwepen de menigte op om Jezus te laten veroordelen wegens hoogverraad aan de Romeinse zaak, en de straf daarvoor is niets anders dan een gewelddadige kruisging. Pilatus probeert de strop om zijn eigen hals nog los te trekken door op ironische toon te suggereren dat ze hem dan zelf maar moeten kruisigen – iets wat hun verboden was. Maar nu voegen de aanklagers er nog een bezwarend element bij, een redenering die uit eigen koker komt: Jezus eist niet alleen het koningschap voor zichzelf op, hij heeft zichzelf bovendien ‘Zoon van God’ genoemd! Nu was natuurlijk de koning in Israël ‘een zoon van God’, overeenkomstig Psalm 2. Maar aangezien Jezus helemaal geen koning is, klagen de betrokken hogepriesters hem nu aan wegens blasfemie. En op blasfemie staat de doodstraf. Vergelijk Leviticus 24,16: ‘Wie de naam van de HEER lastert moet ter dood gebracht worden, die moet door de voltallige gemeenschap worden gestenigd.’
Nu krijgt Pilatus het helemaal benauwd. Hij probeert nog een gesprek met Jezus aan te gaan, met die ‘Zoon van God’: waar kom jij vandaan? In de context van het Johannesevangelie klinkt ook deze vraag ironisch. Maar Jezus zwijgt.
Dan werpt Pilatus zijn gezag en zijn macht in het strijdperk. Het is toch onmogelijk dat Jezus niet zou willen ontkomen aan een verschrikkelijke dood als de kruisiging? Nu geeft Jezus toch een antwoord dat in zekere zin tegemoet komt aan de vraag van Pilatus. Want Jezus zegt dat de macht die Pilatus in dit geval heeft, hem ‘van boven’ is gegeven. Jezus is dus nauw verbonden met wat ‘van boven’ komt! Ironisch genoeg wordt de situatie nu door Jezus omgedraaid: hij spreekt Pilatus vrij van de grootste schuld!
Nu weet Pilatus helemaal niet meer hoe de vork aan de steel zit. Hij heeft geen rechtsgrond om Jezus te veroordelen. Deze man ontglipt hem aan alle kanten. Maar de aanklagers brengen hem nog meer in het nauw: als u Jezus vrijlaat, betekent dit verraad aan de keizer! Pilatus buigt.
13 Pilatus hoorde dat, liet Jezus naar buiten brengen en nam plaats op de rechterstoel op het zogeheten Mozaïekterras, in het Hebreeuws Gabbata.
14 Het was rond het middaguur op de voorbereidingsdag van Pesach. Pilatus zei tegen de Joden: ‘Hier is hij, uw koning.’
15 Meteen schreeuwden ze: ‘Weg met hem, weg met hem, aan het kruis met hem!’ Pilatus vroeg: ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ Maar de hogepriesters antwoordden: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’
16 Toen droeg Pilatus hem aan hen over om hem te laten kruisigen.
Commentaar
Pilatus laat nu alles klaarzetten voor een formele rechtsspraak. Vanaf het vroege morgenuur tot nu – rond het middaguur – is Jezus al een speelbal tussen verschillende krachtenvelden. Het tijdstip is niet ver weg waarop de paaslammeren geslacht moeten worden.
Pilatus laat de beschuldigde voorkomen. Hij vervalt in dezelfde fout, door te zeggen: ‘Hier is uw koning.’ Pilatus wordt grimmig en boosaardig wanneer hij de roep om kruisiging hoort: ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ Hogepriesters laten de bal niet lang voor open doel liggen: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’ Met deze uitspraak diskwalificeren zij zichzelf, want God is de koning van Israël!
Pilatus spreekt geen recht. Het is een scherts, geen proces. Hij draagt Jezus over aan de soldaten: die hem bespot hebben, mogen hem nu aan het kruis slaan.
Zij voerden Jezus weg;
17 hij droeg zelf het kruis naar de zogeheten Schedelplaats, in het Hebreeuws Golgota.
18 Daar kruisigden ze hem, met twee anderen, aan weerskanten één, en Jezus in het midden.
19 Pilatus had een inscriptie laten maken die op het kruis bevestigd werd. Er stond op ‘Jezus uit Nazaret, koning van de Joden’.
20 Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks, en omdat de plek waar Jezus gekruisigd werd dicht bij de stad lag, werd deze inscriptie door veel Joden gelezen.
21 De hogepriesters van de Joden zeiden tegen Pilatus: ‘U moet niet “koning van de Joden” schrijven, maar “Deze man heeft beweerd: Ik ben de koning van de Joden”.’
22 ‘Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven,’ was het antwoord van Pilatus.
Commentaar
Jezus wordt afgevoerd, naar het kruisveld dat de lugubere naam ‘Schedelplaats’ draagt. De Romeinse gezagsdragers doen hun werk efficiënt, want er zijn nog twee andere personen die gekruisigd moeten worden. De kruisiging is een wrede en pijnlijke dood, heel anders dan de onthoofding, die immers gauw achter de rug is. Veroordeelden konden uren levend aan een kruis hangen, ten prooi aan de ogen van kijklustigen en aan ongedierte. Men werd letterlijk ‘tentoongesteld’, bij wijze van afschrikking. Op de titulus staat geschreven wat de reden is van de kruisiging. Nu heeft die dekselse Pilatus er toch wel ‘koning van de Joden’ op laten zetten, als een schimp naar de Joodse gezagsdragers die hem – in zijn ogen – tot dit schijnproces gebracht hebben. De hogepriesters voelen deze zet van Pilatus goed aan, en verwijten hem de tekst van de titulus. Maar nu recht Pilatus wel zijn rug: ‘Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.’ Basta!
23 Nadat ze Jezus gekruisigd hadden, verdeelden de soldaten zijn kleren in vieren, voor iedere soldaat een deel. Maar zijn onderkleed was in één stuk geweven, van boven tot beneden.
24 Ze zeiden tegen elkaar: ‘Laten we het niet scheuren, maar laten we loten wie het hebben mag.’ Zo ging in vervulling wat de Schrift zegt: ‘Ze verdeelden mijn kleren onder elkaar en wierpen het lot om mijn gewaad.’ Dat is wat de soldaten deden.
Commentaar
De kruisiging van Jezus wordt niet beschreven. De evangelist wenst er geen melodrama van te maken! Hij gaat onmiddellijk over op wat er na de kruisiging gebeurt: Jezus hangt vrijwel naakt aan het kruis, ontdaan van zijn onderkleed. De dehumanisering gaat tot het uiterste. Onderaan het kruis spelen de soldaten een nieuw spel: dobbelen om het onderkleed dat aan één stuk is geweven. De evangelist wijst naar Psalm 22, vers 19:
17 Honden staan om mij heen,
een woeste bende sluit mij in,
zij hebben mijn handen en voeten doorboord.
18 Ik kan al mijn beenderen tellen.
Zij kijken vol leedvermaak toe,
19 verdelen mijn kleren onder elkaar
en werpen het lot om mijn mantel.
25 Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder met haar zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria uit Magdala.
26 Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van wie hij veel hield, zei hij tegen zijn moeder: ‘Vrouw, dat is uw zoon,’
27 en daarna tegen de leerling: ‘Dat is je moeder.’ Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis.
Commentaar
De mentale afstand tussen wat in de 13e en de 14e scène beschreven wordt is immens: aan de ene kant het lugubere spel van de soldaten, aan de andere kant de drie vrouwen die de moed opbrengen om Jezus in het uur van zijn kruisiging bij te staan. In dergelijke leven ondermijnende situaties staan vrouwen sterk! Maar er bevindt zich ook een mannelijke leerling bij hen: de ‘beminde leerling’ (Joh 13,23!). Terwijl heel de scène van de kruisiging over dood spreekt, klinkt hierop eens een woord van leven: ‘Vrouw, dat is uw zoon!’ en: ‘Dat is je moeder!’.
Terwijl Jezus stervende is, baart hij leven. Hij wijst zijn moeder toe aan de beminde leerling, en omgekeerd. Hier ontstaat gemeenschap, ‘kerk’: ‘Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis.’ De eerste huiskerk is een feit.
28 Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei hij: ‘Ik heb dorst.’
29 Er stond daar een vat zure wijn; ze staken er een majoraantak met een spons in en brachten die naar zijn mond.
30 Nadat Jezus ervan gedronken had zei hij: ‘Het is volbracht.’ Hij boog zijn hoofd en gaf de geest.
Commentaar
Na dit woord van leven, kan Jezus sterven. Hij sterft in vol besef van het gegeven dat zijn zending op aarde voltooid is. Deze zending staat ingeschreven in de Schriften. Jezus’ woord ‘Ik heb dorst’, roept opnieuw een beeld op uit Psalm 22:
15 Als water ben ik uitgegoten,
mijn gebeente valt uiteen,
mijn hart is als was,
het smelt in mijn lijf.
16 Mijn kracht is droog als een potscherf,
mijn tong kleeft aan mijn gehemelte,
u legt mij neer in het stof van de dood.
Jezus’ dorst (naar het leven bij de Vader) wordt gelest met zure wijn, waardoor ook psalm 69 in het blikveld komt:
2 Nee, ze mengden gif door mijn eten en lesten mijn dorst met azijn.
Jezus heeft tot het einde toe geleefd uit de Schriften!
31 Het was voorbereidingsdag, en de Joden wilden voorkomen dat de lichamen op sabbat, en nog wel een bijzondere sabbat, aan het kruis zouden blijven hangen. Daarom vroegen ze Pilatus of de benen van de gekruisigden gebroken mochten worden en of ze de lichamen mochten meenemen.
32 Toen braken de soldaten de benen van de eerste die tegelijk met Jezus gekruisigd was, en ook die van de ander.
33 Vervolgens kwamen ze bij Jezus, maar ze zagen dat hij al gestorven was. Daarom braken ze zijn benen niet.
34 Maar een van de soldaten stak een lans in zijn zij en meteen vloeide er bloed en water uit.
35 Hiervan getuigt iemand die het zelf heeft gezien, en zijn getuigenis is betrouwbaar. Hij weet dat hij de waarheid spreekt en wil dat ook u gelooft.
36 Zo ging de Schrift in vervulling: ‘Geen van zijn beenderen zal verbrijzeld worden.’
37 Een andere schrifttekst zegt: ‘Zij zullen hun blik richten op hem die ze hebben doorstoken.’
Commentaar
In het jaar dat Jezus sterft valt de voorbereidingsdag voor Pasen samen met de voorbereiding van de sabbat. Daarom is dit een ‘bijzondere sabbat’. Het is dus vrijdag, en er rest niet veel tijd voor de zon ondergaat en de sabbat dus aanbreekt. Overeenkomstig de Tora moet een gestorven Jood zo gauw mogelijk begraven worden, en mag hij zeker niet ‘blijven liggen’ of ‘hangen’ als de sabbat aanbreekt. Het voorschrift staat in Deuteronomium 21, verzen 22-23:
Als iemand een misdrijf heeft gepleegd waarop de doodstraf staat,
en u hangt hem na voltrekking van het vonnis op aan een paal,
dan moet u zijn lijk voor het einde van de dag begraven
en het daar niet ’s nachts nog laten hangen;
anders maakt u het land dat de HEER, uw God, u als grondgebied geeft onrein.
Want op een gehangene rust Gods vloek.
Hoewel Jezus behandeld werd als een outlaw, wordt het voorschrift van de Tora nu toch aan hem voltrokken.
Om Jezus sneller te laten sterven, wil men zijn benen breken. Maar dit blijkt niet meer nodig te zijn. Jezus heeft zijn passage naar de Vader al voltrokken.
Een soldaat wil absolute zekerheid over de dood van Jezus, en steekt met zijn lans in zijn zijde. Water en bloed stromen eruit. Dat betreft twee substanties die in het Johannesevangelie een belangrijke rol spelen: Jezus is bron van levend water (Joh 4), en ‘wie zijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven’ (Joh 6). De twee substanties krijgen gestalte in de doop en de eucharistie, de twee fundamenten van het Christusmysterie.
Dit alles gebeurt in diepe overeenstemming met de Schriften (Psalm 43,21 en Zacharia 12,10). Wie de Schriften kent, kent Christus!
38 Na deze gebeurtenissen vroeg Josef uit Arimatea – die uit vrees voor de Joden in het geheim een leerling van Jezus was – aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mocht meenemen. Pilatus gaf toestemming en Josef nam het lichaam mee.
39 Nikodemus, die destijds ’s nachts naar Jezus toe gegaan was, kwam ook; hij had een mengsel van mirre en aloë bij zich, wel honderd litra.
40 Ze wikkelden Jezus’ lichaam met de balsem in linnen, zoals gebruikelijk is bij een Joodse
begrafenis.
41 Dicht bij de plaats waar Jezus gekruisigd was lag een olijfgaard, en daar was een nieuw graf, waarin nog nooit iemand begraven was.
42 Omdat het voor de Joden voorbereidingsdag was en dat graf dichtbij was, legden ze Jezus daarin.
Commentaar
Twee leden van het Sanhedrin – de Joodse Hoge Raad – blijken leerlingen van Jezus te zijn. Maar zij hebben hun geloven in Jezus nog niet openlijk beleden. Nu doen zij dat wel. Resoluut trekken zij naar Pilatus om de toestemming te vragen het lichaam van Jezus te mogen begraven. Nikodemus heeft alles voorzien om het gehavende lichaam van Jezus alsnog diepe eerbied te betonen. Geurige balsem omgeeft het lichaam van Jezus als een nieuw kleed, samen met de windselen.
Jezus’ lichaam wordt gelegd in een nieuw graf, in een tuin. Die tuin zal later het decor worden van de ontmoeting tussen Maria van Magdala en de Verrezene.
Maar zover is het nog niet.
Het is bijna sabbat.
De paaslammeren zijn geslacht.
Alles wacht…
… op Pasen!
Printvriendelijke versie van het volledige artikel