2de lezing: Genesis 22,1-18 – Abraham en Isaak overwinnen de beproeving
22
1 Enige tijd later stelde God Abraham op de proef.
‘Abraham!’ zei hij.
‘Ik luister,’ antwoordde Abraham.
2 ‘Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak,
en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt.
Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal.’
3 De volgende morgen stond Abraham vroeg op.
Hij zadelde zijn ezel,
nam twee van zijn knechten en zijn zoon Isaak met zich mee,
hakte hout voor het offer
en ging op weg naar de plaats waarover God had gesproken.
4 Op de derde dag zag Abraham die plaats in de verte liggen.
5 Toen zei hij tegen de knechten:
‘Blijven jullie hier met de ezel.
Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen.
Daarna komen we naar jullie terug.’
6 Hij pakte het hout voor het offer,
legde het op de schouders van zijn zoon Isaak
en nam zelf het vuur en het mes.
Zo gingen zij samen verder.
7 ‘Vader,’ zei Isaak.
‘Wat wil je me zeggen, mijn jongen?’ antwoordde Abraham.
‘We hebben vuur en hout,’ zei Isaak,
‘maar waar is het lam voor het offer?’
8 Abraham antwoordde:
‘God zal zich zelf van een offerlam voorzien, mijn jongen.’
En samen gingen zij verder.
9 Toen ze waren aangekomen bij de plaats waarover God had gesproken,
bouwde Abraham daar een altaar,
schikte het hout erop,
bond zijn zoon Isaak vast
en legde hem op het altaar, op het hout.
10 Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten.
11 Maar een engel van de HEER riep vanuit de hemel:
‘Abraham, Abraham!’
‘Ik luister,’ antwoordde hij.
12 ‘Raak de jongen niet aan,
doe hem niets!
Want nu weet ik dat je ontzag voor God hebt:
je hebt mij je zoon, je enige, niet willen onthouden.’
13 Toen Abraham opkeek, zag hij een ram
die met zijn horens verstrikt was geraakt in de struiken.
Hij pakte het dier
en offerde dat in de plaats van zijn zoon.
14 Abraham noemde die plaats ‘De HEER zal erin voorzien’.
Vandaar dat men tot op de dag van vandaag zegt:
‘Op de berg van de HEER zal erin voorzien worden.’
15 Toen sprak de engel van de HEER opnieuw vanuit de hemel tot Abraham.
16 Hij zei: ‘Ik zweer bij mijzelf – spreekt de HEER:
Omdat je dit hebt gedaan,
omdat je mij je zoon, je enige, niet hebt onthouden,
17 zal ik je rijkelijk zegenen
en je zo veel nakomelingen geven
als er sterren aan de hemel zijn en zandkorrels op het strand langs de zee,
en je nakomelingen zullen de steden van hun vijanden in bezit krijgen.
18 En alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jouw nakomelingen.
Want jij hebt naar mij geluisterd.’
Commentaar
Volgens een rabbijnse telling vertelt dit verhaal de tiende beproeving van Abra(ha)m. De eerste beproeving staat aan het begin: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, en ga naar het land dat ik je zal wijzen.’ (Genesis 12,1) Elf hoofdstukken later horen we een oproep die een parallellie bevat: ‘Roep je zoon…en offer hem op een berg die ik je zal wijzen.’
Abraham is de vader van het luisteren, van het gehoor geven, van het vertrouwen en het geloven. Dat sluit niet uit dat hij die weg met vallen en opstaan zal gaan. Ja, hij zal beproefd worden op zijn geloofsweg.
Als Abraham en Sarai vertrekken uit hun land (eerst Ur in Mesopotamië, dan Haran), zijn zij een kinderloos koppel. Een beproeving op zichzelf, zeker in de cultuur van de Middenwereld (Tamin Ansary). Abraham krijgt de belofte dat hij en Sarai zullen uitgroeien tot de stamouders van een groot volk. Maar hoe zal dat geschieden?
Het zal geschieden, ‘want voor God is niets onmogelijk’. Maar de weg naar de vervulling van de belofte zal kronkelig zijn, niet op z’n minst door de eigen interventies van Abraham of Sarai. Uiteindelijk zal Abraham, in de hier beschreven periode, twee zonen krijgen: Ismaël en Isaak. Ismaël krijgt hij bij Hagar, de Egyptische slavin. Isaak krijgt hij daarna, bij Sarai, die de naam Sara zal krijgen: ‘vorstin’.
Als Isaak volwassen is en een volleerd herder is geworden, moet Abraham hem echter weer afstaan. Dat is wat Abraham telkens weer moet leren: de toekomst maak je niet zelf, maar ontvang je uit de handen van God!
De verteller waarschuwt ons aan het begin van wat anders een horrorverhaal zou zijn: het gaat om een beproeving (vers 1). Zowel Abraham als Isaak worden beproefd.
Isaak draagt het hout. Het hout waarop hij zichzelf zal laten vastbinden. Abraham draagt het vuur en het offermes. Samen gaan ze op weg, drie dagen lang. Drie dagen van denken, malen, overwegen, angstig zijn, zich overgeven. Drie lange dagen…
Op de derde dag ziet Abraham de berg die God bedoeld moet hebben. Hij laat de knechten achter, en gaat alleen verder met Isaak. Samen gaan ze verder.
Abraham bouwt het altaar, Isaak laat zich binden. Abraham heft het mes, Isaak ziet de hemelen geopend en schouwt – volgens een rabbijnse overlevering – wat er in de toekomst met het volk van Abraham gebeuren zal. Daarna is er de verlossende Stem: ‘Raak de jongen niet aan!’
Op de berg Moria hebben zowel Abraham als Isaak hun leven gegeven. En zij ontvingen uit de handen van de Levende een nieuwe toekomst. Een vruchtbare toekomst.
Printvriendelijke versie van het volledige artikel
----------------------------------------------------------------------------------------