Dames en heren,
De wereld rust op 3 pijlers, zo leert ons Simeon de Rechtvaardige. Allereerst Tora studeren. Wat is belangrijker: Tora studeren of Tora doen? De joodse traditie zegt: Tora studeren, want uit het studeren (het inzicht) volgt altijd het doen. Van een jood wordt dus veel tijd en aandacht gevraagd voor de studie van de Tora, niet alleen voor de Tora van Mozes, maar ook voor de profeten (neviïem) en de wijzen (ketoeviem) die de Tora hebben becommentarieerd en toegepast. Nu is het zo dat Tora en Evangelie opvallend op elkaar gelijken: beide zijn teksten die ‘voorschrift en verhaal’ met elkaar verbinden, beide teksten zijn gevarieerd qua oorsprong en stijl, beide teksten zijn geschoeid op de leest van het drama. Tora en Evangelie horen bij elkaar, het is onmogelijk het wezen van het Evangelie goed te verstaan wanneer men niet de Tora kent en bestudeert, blijvend. Paulus heeft dat gedaan. Voor Paulus blijft de Tora een onuitputtelijke bron van inspiratie, hij kent hele stukken ervan uit zijn hoofd, ook in het Hebreeuws natuurlijk. Juist omdat hij zo vertrouwd is met de Tora, kan hij het leven van Jezus diepte en perspectief geven, kan hij begrijpen waarom Jezus’ leven geënt is op de beloften van de Tora.
Tora, dat is inderdaad voorschrift en verhaal. Tora, dat is de schepping in zes dagen, en het instellingsverhaal van de heilige sabbat. Tora, dat is Abraham die uittrekt en de weg gaat van de tien beproevingen. Tora, dat is Sara en Hagar, dat is Lea en Rachel. Tora, dat is Mozes aan het hof van Egypte en Mozes op de top van de berg Horeb. Tora, dat zijn woorden die leven geven, het leven beschermen en het leven vieren: pleeg geen moord, houd en vier de sabbat, leef niet in wrok met je naaste, bemin je naaste als jezelf. Tora, dat is opstand en verzet, strijd om macht, ondergang van de wereldheersers en hun goden, kortom: drama. En het bijzondere aan Tora is nu juist dat voorschrift en verhaal – de twee pijlers van Tora – elkaar wederzijds belichten en aanvullen. Het drama van de aanbidding van het stierkalf hoort als verhaal bij het gebod om alléén G-D ADONAI te beminnen, en zich voor geen enkel ander wezen te buigen en zich van geen enkele andere macht afhankelijk te maken – hoe moeilijk dit ook altijd weer blijkt te zijn!
Nu is er op dit punt bij Paulus iets verwarrends. Wanneer we Tora zeggen, denken we bijna automatisch aan de Hebreeuwse Bijbel. Tora betekent daar ‘onderricht’, ‘les’. De Tora is een leidraad, een blauwdruk voor het leven in het land waar GOD koning is, en in die zin een leidraad voor het Koninkrijk van de Hemel. Echter, er bestaan, zeker vanaf de Babylonische ballingschap, twee Israëls: het Israël dat woont in het land, en het Israël dat daarbuiten woont, in de diaspora. Die diaspora wordt steeds groter, omvangrijker. Veel geboden uit de Tora zijn daar niet zonder meer van toepassing, juist omdat men niet in het land leeft waar zich de tempel bevindt. En wie tempel zegt, denkt aan de grote bedevaartfeesten, aan de hele cultus die rond die tempel is uitgebouwd. Bovendien beheerst men in de diaspora niet langer het Hebreeuws of spreekt men het Aramees, maar men spreekt Perzisch of Grieks of nog een andere taal. In het gebied van de Middellandse Zee wordt vanaf de derde eeuw voor Christus de Griekse taal steeds belangrijker, een lingua franca. Niet alle Israëlieten – in het Grieks Ioudaioi, ‘Joden’ – beheersen het Hebreeuws nog in die mate dat ze de heilige teksten in die grondtaal kunnen lezen. En dus ontstaan er vertalingen, zoals dat ook in het land zelf trouwens gebeurt, waar we Aramese targoemiem zien ontstaan. De Hebreeuwse Bijbel wordt vertaald in het Grieks, stap voor stap. Opvallend daarbij is dat het Hebreeuwse woord Tora in het Grieks wordt vertaald met nomos, zeg maar ‘wet’. Hoe kan dat? Tora is toch voorschrift (‘wet) én verhaal?? Men had Tora toch ook kunnen vertalen met didachè: onderricht, les?
Blijkbaar heeft er een verschuiving plaatsgevonden in de beleving van de Tora: het vervullen van de voorschriften wordt belangrijker. Niet alleen in de diaspora. Ook in het land Israël zelf zien we dat sinds de cultuurpolitiek van de Seleucidische vorsten – die zal leiden tot de opstand van de Makkabeeën – het aspect van Tora als ‘wet’ aan gewicht wint, uiteraard zonder dat de Tora als verhaal verdwijnt.
Als het erop aan komt, ben je Israëliet, of Jood, als je je houdt aan de spijswetten, als je de sabbat onderhoudt, als je niet buigt voor andere goden of voor heersers die zich met goddelijke attributen sieren. Onder de Griekssprekende Joden wordt Tora meer en meer beleefd als nomos, en zo zal Tora in de belangrijke vertaling die de Septuagint is ook genoemd gaan worden.
Paulus is geboren in Tarsus, in de diaspora. Hij heeft gestudeerd in Jeruzalem. Hij is een talenknobbel en een tekstknobbel, helemaal thuis in de rabbijnse exegese, maar ook helemaal thuis in de antieke retorica.
Hoe gaat Paulus om met de Tora? Ten eerste is het zonneklaar dat Paulus niet buiten de Tora om kan: het is zijn referentiekader. Hij kent de Tora door en door, citeert er vrij uit, legt ingenieuze verbanden, gebruikt de Tora als autoriteit. Dit komt zeer goed aan het licht in het eerste deel van het boek van Benoît Standaert. Maar zodra het gaat om de betekenis van de komst van Jezus – naar het vlees geboren uit een vrouw, naar de Geest uit de doden opgewekt en krachtens die Geest Zoon van GOD – verandert er iets. De komst van Jezus heeft iets veranderd aan het statuut van de Tora: want de Tora is, als belofte en als visioen, ook altijd gericht op wat komen gaat, op het heil dat GOD aan Israël belooft en toezegt. Welnu, die beloften zijn in Jezus helemaal vervuld, dat heil is met Jezus gekomen. Jezus heeft een leven ‘in de Geest van GOD’ mogelijk gemaakt. Sindsdien is het vervullen van de voorschriften als de weg naar het heil niet meer zaligmakend. De voorschriften blijven wel relevant – Paulus zal zich uiteraard niet keren tegen de decaloog, het hart van de Tora. Maar Paulus keert zich nu wel tegen het statuut dat de Tora als nomos gaandeweg had gekregen: wie de voorschriften van de Tora onderhoudt, kan zeker zijn van Gods genade.
Uiteraard speelt hier ook Paulus’ eigen biografie een belangrijk woordje mee: want hij had zich beroepen op die Wet bij het vervolgen van de vroege Jezusbeweging, ten dode toe. De Tora, verengd tot nomos, had van Paulus een fanaticus gemaakt, een gevaarlijk, religieuze mens – en wat dat betekent, weten we vandaag maar al te goed.
Op een goede dag worden Paulus echter de ogen geopend: niet het vervullen van de voorschriften van de Tora is de exclusieve weg naar het heil, maar de genade van GOD die in Jezus werkzaam is, Jezus, de eersteling van de nieuwe wereld.
De Tora, verengd tot nomos, is daarmee van haar voetstuk gevallen. En voortaan is er een veel vrijere omgang met de Tora mogelijk, de Tora kan nu ook weer voluit als verhaal aan bod komen – en we zien dat Paulus daar in zijn brieven gretig gebruik van maakt.
Wie de brieven van Paulus goed leest – vooral de Romeinenbrief, als het om dit punt gaat – ziet dat Paulus dialectisch omspringt met het gezag van de Tora: als exclusieve aanspraak op redding en heil is de Tora een gepasseerd station, als bron van wijsheid en als referentiekader voor het denken blijft de Tora volledig overeind. Ook de decaloog, en andere voorschriften, krijgen tegen de achtergrond van het Christusgebeuren een nieuwe glans.
Wat is echter vandaag ons probleem, en ik bedoel daarmee het probleem van de Kerk: dat wij Paulus niet goed gelezen hebben, iets dat Benoît Standaert ook benadrukt als het bijvoorbeeld gaat over de hoofdstukken 9-11 van de Romeinenbrief. Wij hebben, met een beroep op Paulus, Tora en Evangelie tegenover elkaar geplaatst, in plaats van naast elkaar en in elkaars verlengde. Wij hebben Paulus misbruikt om oeroude, heidense antisemitische gevoelens de vrije loop te geven. Wij zijn ermee opgehouden de Tora te lezen en te bestuderen – iets dat Paulus nooit, nooit gewild of maar vermoed zou hebben.
Indien Paulus geweten had dat zijn brieven zo eenzijdig gelezen zouden worden, had hij zeker ingegrepen. Hij zou op tijd de nodige correcties hebben aangebracht, een nieuwe ‘Romeinenbrief’ hebben geschreven.
Het Paulusboek van Benoît Standaert daagt ons opnieuw uit om niet alleen Paulus te herontdekken, maar ook – in het verlengde daarvan – de Tora te herontdekken. Dit alles vraagt om een nieuwe bezinning: hoe moeten wij te werk gaan om Paulus opnieuw ter sprake te brengen in de brede gemeenschap? Hoe brengen wij de Tora weer in beeld als bron van inspiratie en als de grammatica van de Bijbelse taal? En hoe ontknopen wij de verwarring over de verhouding tussen Tora en Evangelie, een verwarring die Paulus niet gewild heeft? Hier is werk aan de winkel. Het boek van Benoît Standaert is hierbij een zeer waardevol hulpmiddel. Laten we ermee aan de slag gaan, in een leerhuis, in bezinningen en conferenties, in de interreligieuze dialoog, in persoonlijke lezing en gebed. Laten we vooral in de liturgie Paulus opnieuw aan het woord laten komen, en zijn teksten verbinden met de actualiteit in de homilie. Het zal bijdragen niet alleen tot een herontdekking van Paulus, maar tot een herontdekking van de vitale ankerpunten van ons geloof.