EXODUS 32,7-11.13-14
Uit het boek Exodus
In die dagen sprak de HEER tot Mozes:
“Ga nu naar beneden,
want het volk dat gij uit Egypte hebt geleid,
is tot zonde vervallen.
Zij zijn nu al afgeweken van de weg
die Ik hun had voorgeschreven;
ze hebben een stierebeeld gemaakt,
ze buigen zich daarvoor neer,
ze dragen er offers voor op en schreeuwen:
Israël, dit is de god die u uit Egypte heeft geleid.”
Ook sprak de HEER tot Mozes:
“Ik zie nu hoe halsstarrig dit volk is.
Laat Mij begaan;
dan kan Ik hen in mijn brandende toorn vernietigen.
Maar van u zal Ik een groot volk maken.”
Mozes trachtte de HEER, zijn God, gunstig te stemmen en vroeg:
“Waarom HEER, uw toorn laten woeden tegen het volk
dat Gij met grote kracht en sterke hand
uit Egypte hebt geleid?
Denk aan uw dienaren Abraham, Isaäk en Israël,
aan wie Gij onder ede beloofd hebt:
Ik zal uw nageslacht talrijk maken als de sterren aan de hemel,
en heel het land waarover Ik heb gesproken
zal Ik uw nakomelingen voor altijd in bezit geven.
Het zal voor eeuwig hun erfdeel zijn.”
Toen zag de HEER af van het onheil
waarmee Hij zijn volk had bedreigd.
1 TIMOTEÜS 1,12-17
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan Timóteüs
Dierbare,
Ik zeg dank aan Hem die mij sterkt,
aan Christus Jezus onze Heer,
dat Hij mij zijn vertrouwen heeft geschonken
door mij in zijn dienst te nemen,
hoewel ik eertijds een godslasteraar was,
een vervolger en geweldenaar.
Maar mij is barmhartigheid bewezen
omdat ik, nog ongelovig, handelde in onwetendheid.
En ik werd in rijke overvloed de genade van onze Heer deelachtig
en daarmee het geloof en de liefde die in Christus Jezus zijn.
Dit woord is betrouwbaar en volkomen geloofwaardig:
“Christus Jezus is in de wereld gekomen om zondaars te redden.”
En de eerste van hen ben ik.
Daarom juist is mij barmhartigheid bewezen:
Jezus Christus wilde heel zijn lankmoedigheid bewijzen,
aan mij als eerste, als een model voor allen
die in de toekomst op Hem zouden vertrouwen
en eeuwig leven winnen.
Aan de Koning der eeuwen,
aan de onvergankelijke, onzichtbare, enige God
zij eer en roem in de eeuwen der eeuwen!
Amen.
LUCAS 15,1-32 (OF: LUCAS 15:1-10)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas
In die tijd kwamen tollenaars en zondaars van allerlei slag
bij Jezus om naar Hem te luisteren.
De Farizeeën en de schriftgeleerden morden daarover en zeiden:
“Die man ontvangt zondaars en eet met hen.”
Hij hield hun deze gelijkenis voor:
“Wanneer iemand onder u honderd schapen heeft
en er één van verliest,
laat hij dan niet de negenennegentig in de wildernis achter
om op zoek te gaan naar het verlorene
totdat hij het vindt?
En als hij het vindt legt hij het vol vreugde op zijn schouders
en hij gaat naar huis, roept zijn vrienden en buren bij elkaar
en zegt hun:
Deelt in mijn vreugde,
want mijn schaap dat verloren was geraakt heb ik gevonden.
Ik zeg u:
zo zal er in de hemel meer vreugde zijn
over één zondaar die zich bekeert,
dan over negenennegentig rechtvaardigen
die geen bekering nodig hebben.
Of welke vrouw die tien zilverstukken bezit en er één verliest,
steekt niet een lamp aan,
veegt niet het huis en zoekt niet zorgvuldig totdat ze het vindt?
En als ze het gevonden heeft
roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar en zegt:
Deelt in mijn vreugde,
want het zilverstuk dat ik had verloren, heb ik gevonden.
Zo zeg Ik u, is er vreugde bij de engelen van God
over één zondaar die zich bekeert.”
(Hij sprak:
“Een man had twee zonen.
Nu zei de jongste van hen tot zijn vader:
Vader geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen.
Niet lang daarna pakte de jongste alles bij elkaar
en vertrok naar een ver land.
Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven.
Toen hij alles opgemaakt had
kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land
en hij begon gebrek te lijden.
Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land
die hem het veld instuurde om varkens te hoeden.
En al had hij graag zijn buik willen vullen
met de schillen die de varkens aten,
niemand gaf ze hem.
Toen kwam hij tot nadenken en zei:
Hoeveel dagloners van mijn vader ebben eten in overvloed,
en ik verga hier van honger.
Ik ga weer naar mijn vader
en ik zal hem zeggen:
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;
ik ben niet meer waard uw zoon te heten
maar neem mij aan als een van uw dagloners.
Hij ging dus op weg naar zijn vader.
Zijn vader zag hem al in de verte aankomen
en hij werd door medelijden bewogen;
hij snelde op hem toe,
viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Maar de zoon zei tot hem:
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;
ik ben niet meer waard uw zoon te heten.
Doch de vader gelastte zijn knechten:
Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan,
steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan.
Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren,
want deze zoon van mij, was dood en is weer levend geworden,
hij was verloren en is teruggevonden.
Ze begonnen dus feest te vieren.
Intussen was zijn oudste zoon op het land.
Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde
hoorde hij muziek en dans.
Hij riep een van de knechten
en vroeg wat dat te betekenen had.
Deze antwoordde:
Uw broer is thuisgekomen
en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten
omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.
Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen.
Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong
gaf hij zijn vader ten antwoord:
Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden,
toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven
om eens met mijn vrienden feest te vieren.
En nu die zoon van u is teruggekomen
die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen,
hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten.
Toen antwoordde de vader:
Jongen, jij bent altijd bij me
en alles van mij is ook van jou.
Maar er moet feest en vrolijkheid zijn,
omdat die broer van je dood was en levend is geworden.")
INGESPROKEN LEZINGEN