A-cyclus Palmzondag | Kerknet
Overslaan en naar de inhoud gaan

Recent bezocht

Bekijk je recent bezochte microsites, auteurs en thema's
kerknet
  • Hulp
  • Startpagina portaal
  • Mijn parochie
  • Aanmelden of registreren
Menu
  • Startpagina
  • Kerk
  • Vieringen
  • Shop
  • Zoeken
Biblia

Biblia

  • Startpagina
  • Contacten
  • Zoeken
  • Meer
    • Zoeken
    • BIBLIA, een gloednieuw Bijbels belevingsmuseum in Brugge Vorming en liturgie
      ActiviteitenkalenderGodly PlayBijbel van A tot ZLectionarium voor de zon- en feestdagenPublicaties
      Biblia, tijdschrift voor Bijbel en Liturgie Over ons
      De Bijbeldienst als vormingsdienstElektronische nieuwsbriefBlog
Palmzondag © Brady Leavell_Unsplash

A-cyclus Palmzondag

icon-icon-inspiratie
Gepubliceerd op zondag 23 januari 2022 - 13:17
Afdrukken
Geschreven en ingesproken zondagslezingen uit het lectionarium voor Palmzondag (A-cyclus) met commentaar
EVANGELIE VAN DE INTOCHT

EERSTE LEZING

TWEEDE LEZING

LIJDENSVERHAAL

INGESPROKEN LEZINGEN

COMMENTAAR

 

EVANGELIE VAN DE INTOCHT: MATTEÜS 21,1-11

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs

 

Toen Jezus en zijn leerlingen Jeruzalem naderden

en de Olijfberg bestegen in de richting van Betfage

zond Jezus twee leerlingen uit met de opdracht:

“Gaat naar het dorp daar voor u

en het eerste dat gij zult vinden

is een vastgebonden ezelin met een veulen.

Maak die los en breng ze bij Mij.

En als iemand u een aanmerking maakt, zegt dan:

De Heer heeft ze nodig, maar zal ze spoedig terugsturen.”

Dit gebeurde, opdat in vervulling zou gaan

het woord van de profeet:

Zegt aan de dochter van Sion:

Zie, uw Koning komt tot u,

zachtmoedig en gezeten op een ezel,

op een veulen, het jong van een lastdier.

De leerlingen begaven zich op weg

en deden wat Jezus hun had opgedragen;

zij brachten de ezelin met haar veulen,

legden er hun mantels overheen

en Hij ging er op zitten.

Zeer velen uit het volk spreidden hun mantels uit op de weg,

terwijl anderen de weg bedekten

met twijgen die zij van de bomen hadden gesneden.

De mensen die Hem omstuwden, jubelden:

“Hosanna Zoon van David,

Gezegend de Komende in de naam des Heren!

Hosanna in den hoge!”

Toen Hij Jeruzalem binnentrok,

raakte de hele stad in beroering en men vroeg:

“Wie is dat?”

Het volk antwoordde:

“Dit is de profeet Jezus uit Nazaret in Galilea.”

 

 

EERSTE LEZING: JESAJA 50,4-7

Uit de profeet Jesaja

 

God de HEER heeft mij de gave van het woord geschonken;

ik versta het de ontmoedigden moed in te spreken.

Elke morgen spreekt Hij zijn woord,

elke morgen richt Hij het woord tot mij

en ik luister met volle overgave.

God de HEER heeft tot mij gesproken

en ik heb mij niet verzet,

ik ben niet teruggedeinsd.

Mijn rug bood ik aan wie mij sloegen,

mijn wangen aan wie mij de baard uitrukten,

en mijn gezicht heb ik niet afgewend

van wie mij smaadden en mij bespuwden.

God de HEER zal mij helpen:

daarom zal ik niet beschaamd staan

en zal ik geen spier vertrekken.

Ja, ik weet dat ik niet te schande zal worden.

 

TWEEDE LEZING: FILIPPENZEN 2,6-11

Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Filippi

 

Broeders en zusters,

Hij die bestond in goddelijke majesteit,

heeft zich niet willen vastklampen

aan de gelijkheid met God.

Hij heeft zichzelf ontledigd

en het bestaan van een slaaf op zich genomen.

Hij is aan de mensen gelijk geworden.

En als mens verschenen

heeft Hij zich vernederd

door gehoorzaam te worden tot de dood,

tot de dood aan het kruis.

Daarom heeft God Hem hoog verheven

en Hem de naam verleend

die boven alle namen is.

Opdat bij het noemen van zijn Naam

zich iedere knie zou buigen

in de hemel, op aarde en onder de aarde,

en iedere tong zou belijden,

tot eer van God de Vader:

Jezus Christus is de Heer.

 

EVANGELIE- LIJDENSVERHAAL: MATTEÜS 26,14- 27,66 

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs

 

In die tijd ging één van de twaalf,

Judas Iskariot geheten,

naar de hogepriester en zei:

“Wat wilt ge mij geven als ik Hem u in handen speel?”

Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit.

En van toen af

zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem over te leveren.

Op de eerste dag van het ongedesemde brood

kwamen de leerlingen Jezus vragen:

“Waar wilt Gij dat wij het paasmaal voor U gereed maken?”

Hij antwoordde:

“Gaat naar de stad en zegt aan die en die:

De Meester laat weten:

Mijn uur is nabij;

bij u wil Ik met mijn leerlingen het paasmaal houden.”

De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen

en maakten het paasmaal gereed.

Toen de avond gevallen was,

lag Hij met de twaalf leerlingen aan.

Onder de maaltijd sprak Hij:

“Voorwaar, Ik zeg u:

een van u zal Mij overleveren.”

Smartelijk getroffen begon de een na de ander Hem te vragen:

“Ik ben het toch niet, Heer?”

Hij antwoordde:

“Die met Mij zijn hand in de schotel steekt,

zal Mij overleveren.

Wel gaat de Mensenzoon heen,

zoals van Hem geschreven staat,

maar wee de mens

door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd!

Het zou beter voor hem zijn

als hij niet geboren was, die mens!”

Judas, zijn verrader, nam ook het woord en zei:

“Ik ben het toch niet, Rabbi?”

Hij antwoordde hem:

“Gij zegt het.”

Onder de maaltijd nam Jezus brood,

sprak de zegen uit,

brak het

en gaf het aan zijn leerlingen met de woorden:

“Neemt, eet;

dit is mijn Lichaam.”

Daarna nam Hij de beker

en na het spreken van het dankgebed

reikte Hij hun die toe met de woorden:

“Drinkt allen hieruit.

Want dit is mijn Bloed van het Verbond,

dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.

Maar Ik zeg u:

van nu af

zal Ik niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt

tot op de dag

waarop Ik met u, nieuw, zal drinken

in het Koninkrijk van mijn Vader.”

Nadat zij de lofzang gezongen hadden,

gingen zij naar de Olijfberg.

Toen sprak Jezus tot hen:

“In deze nacht zult ge allen aanstoot aan Mij nemen.

Want er staat geschreven:

Ik zal de herder slaan

en de schapen van de kudde zullen verstrooid worden.

Maar na mijn verrijzenis zal ik u voorgaan naar Galilea.”

Toen zei Petrus:

“Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit.”

Jezus zeide:

“Voorwaar, Ik zeg u:

nog deze nacht voor het kraaien van de haan,

zult gij Mij driemaal verloochenen.”

Petrus antwoordde hem:

“Al moest ik met U sterven,

in geen geval zal ik U verloochenen.”

In diezelfde geest spraken ook al de leerlingen.

Toen Jezus

met hen aan een landgoed kwam dat Getsemane heette,

sprak Hij tot zijn leerlingen:

“Blijft hier zitten, terwijl Ik ginds ga bidden.”

Petrus en de twee zonen van Zebedeüs

nam Hij echter met zich mee.

Hij begon bedroefd en beangst te worden.

Toen sprak Hij tot hen:

“Ik ben bedroefd tot stervens toe.

Blijft hier en waakt met Mij.”

Nadat Hij een weinig verder was gegaan,

wierp Hij zich plat ter aarde en bad:

“Mijn Vader, als het mogelijk is,

laat deze beker Mij voorbijgaan.

Maar toch: niet zoals Ik wil,

maar zoals Gij wilt.”

Toen ging hij naar zijn leerlingen en vond hen in slaap;

en Hij sprak tot Petrus:

“Ging het dan uw krachten te boven

een uur met Mij te waken?

Waakt en bidt, dat gij niet op de bekoring ingaat.

De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.”

Hij verwijderde zich voor de tweede keer en weer bad Hij:

“Vader, als het niet mogelijk is

dat die beker voorbijgaat zonder dat Ik hem drink:

dat dan uw wil geschiede.”

En teruggekomen vond Hij hen weer in slaap,

want hun oogleden waren zwaar.

Hij liet hen met rust,

ging weer heen en bad voor de derde maal,

nogmaals met dezelfde woorden.

Daarna ging Hij naar zijn leerlingen en sprak tot hen:

“Slaapt dan maar door en rust uit!

Nu is het uur gekomen, waarop de Mensenzoon

wordt overgeleverd in de handen van zondaars.

Staat op, laten we gaan; mijn verrader is nabij.”

Hij was nog niet uitgesproken of daar kwam Judas,

een van de twaalf,

vergezeld van een grote bende met zwaarden en knuppels,

gestuurd door de hogepriesters en de oudsten van het volk.

Zijn verrader had een teken met hen afgesproken door te zeggen:

“Die ik zal kussen, Hij is het; grijpt Hem.”

Hij ging recht op Jezus af en zei:

“Gegroet Rabbi,”

en hij kuste Hem.

Jezus sprak tot hem:

“Vriend, zijt ge daarvoor hier?”

Toen kwamen zij naar voren,

grepen Jezus vast en maakten zich van Hem meester.

Maar een van Jezus' gezellen greep naar zijn zwaard, trok het

en sloeg met een houw de knecht van de hogepriester het oor af.

Toen sprak Jezus tot hem:

“Steek uw zwaard weer op zijn plaats.

Want allen die naar het zwaard grijpen,

zullen door het zwaard omkomen.

Of meent ge soms

dat Ik niet de hulp van mijn Vader kan inroepen,

die Mij dan aanstonds

meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen?

Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan,

die zeggen dat het zo gebeuren moet?”

Nu richtte Jezus zich tot de bende:

“Als tegen een rover

zijt ge uitgetrokken met zwaarden en knuppels

om Mij gevangen te nemen.

Dagelijks zat Ik in de tempel te onderrichten,

en toch hebt ge Mij niet gegrepen.

Maar dit alles is geschied,

opdat de Schriften van de profeten in vervulling zouden gaan.”

Toen lieten alle leerlingen Hem in de steek en namen de vlucht.

Nu zij Jezus in hun macht hadden,

voerden zij Hem naar de hogepriester Kajafas,

waar de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren.

Petrus bleef Hem op een afstand volgen

tot aan het paleis van de hogepriester;

hij ging naar binnen en zette zich neer bij het dienstvolk

om te zien hoe het af zou lopen.

De hogepriester en het hele Sanhedrin

zochten naar een schijngetuigenis tegen Jezus

om hem ter dood te brengen.

Maar ze vonden er geen,

ofschoon er vele valse getuigen optraden.

Ten slotte echter kwamen er twee verklaren:

“Die man daar heeft beweerd:

Ik kan de tempel van God afbreken

en in drie dagen weer opbouwen.”

Toen stond de hogepriester op en sprak tot Hem:

“Geeft Ge geen antwoord?

Wat getuigen deze mensen tegen U?”

Maar Jezus bleef zwijgen.

Toen sprak de hogepriester tot Hem:

“Ik bezweer U bij de levende God

ons te zeggen of Gij de Christus zijt,

de Zoon van God.”

Jezus gaf hem ten antwoord:

“Gij zegt het.

Maar Ik zeg U:

vanaf nu

zult ge de Mensenzoon

zien zitten aan de rechterhand van de Macht

en komen op de wolken des hemels.”

Toen scheurde de hogepriester zijn kleed en riep uit:

“Hij heeft God gelasterd;

waartoe hebben wij nog getuigen nodig?

Gij hebt nu toch de godslastering gehoord!

Wat denkt gij daarvan?”

Zij antwoordden:

“Hij verdient de doodstraf.”

Daarop spuwden zij Hem in het gezicht

en sloegen Hem met de vuist;

anderen sloegen Hem met een stok, terwijl ze zeiden:

“Wees nu eens voor ons profeet, Messias:

wie is het die U geslagen heeft?”

Intussen zat Petrus op de open binnenplaats.

Hier trad een dienstmeisje op hem toe en zei:

“Jij was ook bij Jezus de Galileeër.”

Maar hij ontkende het waar allen bij waren en zei:

“Ik weet niet wat je bedoelt.”

Hierna ging hij naar het poortgebouw,

maar een ander dienstmeisje merkte hem op

en zei tot de aanwezigen:

“Die daar was bij Jezus de Nazareeër!”

Hij ontkende opnieuw met een eed:

“Ik ken die mens niet.”

Even daarna kwamen de omstanders dichterbij

en zeiden tot Petrus:

“Waarachtig, jij bent er ook een van!

Het is duidelijk aan je spraak te horen.”

Toen begon hij te vloeken en te zweren:

“Ik ken die mens niet.”

Onmiddellijk daarop kraaide een haan.

En Petrus herinnerde zich het woord van Jezus die gezegd had:

Voor het kraaien van de haan,

zult ge Mij driemaal verloochenen.

Hij ging naar buiten en begon bitter te wenen.

Bij het aanbreken van de morgen

kwamen alle hogepriesters en oudsten van het volk

in vergadering bijeen

en spraken over Jezus het doodvonnis uit.

Geboeid leidde men Hem weg

en leverde Hem uit aan de landvoogd Pilatus.

Toen Judas, zijn verrader, zag dat Jezus veroordeeld was,

kreeg hij wroeging

en bracht de dertig zilverlingen

terug bij de hogepriesters en ouderlingen met de woorden:

“Ik heb misdaan door onschuldig bloed te verraden.”

Maar zij antwoordden:

“Wat gaat dat ons aan?

Dat is uw zaak.”

Toen gooide hij de zilverlingen in de tempel en liep weg.

Hij ging heen en verhing zich.

De hogepriesters raapten de geldstukken op en zeiden:

“Wij mogen die niet bij de tempelschat doen,

want het is bloedgeld.”

En zij besloten er het land van de pottenbakker mee te kopen

om daar de vreemdelingen te begraven.

Daarom kreeg dit stuk land de naam van Bloedakker

en zo heet het nog.

Aldus ging in vervulling wat de profeet Jeremia gezegd had:

Zij namen de dertig zilverlingen,

de prijs waarop Hij geschat is,

geschat is door zonen van Israël,

en gaven die voor de akker van de pottenbakker,

zoals de Heer mij opgedragen had.

Jezus werd voor de landvoogd geleid en deze stelde Hem de vraag:

“Zijt Gij de koning der Joden?”

Jezus antwoorde:

“Gij zegt het.”

Op de beschuldigingen

door de hogepriesters en de oudsten tegen Hem ingebracht

gaf Hij geen enkel antwoord.

Toen zeide Pilatus tot Hem:

“Hoort Gij niet wat ze allemaal tegen U inbrengen?”

Maar Hij gaf hem geen antwoord op welk punt dan ook,

zodat de landvoogd hoogst verbaasd was.

De landvoogd was gewoon bij elk feest een gevangene,

naar keuze van het volk, vrij te laten.

Men had juist een beruchte gevangene,

een zekere Barabbas.

Nu zij daar toch bijeen waren, sprak Pilatus tot hen:

“Wie wilt ge dat ik u zal vrijlaten,

Barabbas

of Jezus,

die Christus genoemd wordt?”

Hij wist heel goed dat men Hem uit nijd had uitgeleverd.

Terwijl hij op zijn rechterstoel gezeten was,

stuurde zijn vrouw hem de boodschap:

“Laat u niet in met deze rechtschapen mens,

want ik heb vannacht in een droom

veel om Hem moeten doorstaan.”

Maar de hogepriesters en de oudsten haalden het volk over

Barabbas te kiezen en Jezus te doen sterven.

De landvoogd nam weer het woord en sprak tot hen:

“Wie van de twee wilt ge dat ik u vrijlaat?”

Ze zeiden:

“Barabbas!”

Pilatus vroeg hun:

“Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?”

Zij riepen allen:

“Aan het kruis met Hem!”

Hij hernam:

“Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan?”

Maar zij schreeuwden nog harder:

“Aan het kruis met Hem!”

Toen Pilatus zag dat hij niets verder kwam,

maar dat er veeleer tumult ontstond,

liet hij water brengen

en waste ten overstaan van het volk zijn handen,

terwijl hij verklaarde:

“Ik ben onschuldig aan het bloed van deze rechtschapen man;

gij moet het zelf maar verantwoorden.”

Heel het volk riep terug:

“Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!”

Daarop liet hij omwille van hen Barabbas vrij,

maar Jezus liet hij geselen

en gaf Hem over om gekruisigd te worden.

Toen namen de soldaten van de landvoogd

Jezus mee in het pretorium

en verzamelden de hele afdeling rondom Hem.

Zij trokken Hem zijn kleren uit

en hingen Hem een rode mantel om.

Ook vlochten ze een kroon van doorntakken,

zetten die op zijn hoofd

en gaven Hem een rietstok in de rechterhand.

Dan vielen ze voor Hem op de knieën

en bespotten Hem met de woorden:

“Gegroet, koning der Joden!”

Ze bespuwden Hem,

pakten de rietstok en sloegen Hem op het hoofd.

Nadat zij hun spel met Hem gedreven hadden,

ontdeden ze Hem van de mantel,

trokken Hem zijn eigen kleren weer aan

en voerden Hem weg ter kruisiging.

Toen ze de stad uitgingen

ontmoetten ze een Cyreneeër, Simon genaamd

en vorderden hem tot het dragen van Jezus' kruis.

Gekomen op een plaats die Golgota genoemd wordt

- dat wil zeggen Schedelplaats –

gaven ze Hem met alsem gemengde wijn te drinken;

Hij proefde ervan maar wilde niet drinken.

Nadat ze Hem gekruisigd hadden,

verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door er om te dobbelen;

en daar neergezeten bleven ze de wacht bij Hem houden.

Boven zijn hoofd

bracht men een opschrift aan met de reden van zijn veroordeling:

Dit is Jezus,

de koning der Joden.

Samen met Hem werden ook twee rovers gekruisigd,

de een rechts, de ander links.

Voorbijgangers hoonden Hem,

terwijl ze het hoofd schudden en zeiden:

“Gij daar, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt,

red Uzelf;

als Gij de Zoon van God zijt,

kom dan van dat kruis af!”

In dezelfde geest zeiden de hogepriesters

met de schriftgeleerden en oudsten spottend:

“Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf kan Hij niet redden.

Hij is toch de koning van Israël.

Laat Hem nu van het kruis afkomen,

dan zullen we in Hem geloven.

Hij stelt vertrouwen in God;

laat Die Hem nu bevrijden, als Hij behagen in Hem heeft.

Hij heeft immers gezegd: Ik ben de Zoon van God!”

Zelfs de rovers, die samen met Hem gekruisigd waren,

voegden Hem soortgelijke beschimpingen toe.

Vanaf het zesde uur viel er een duisternis over het hele land,

tot aan het negende uur toe.

Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem uit:

“Eli, Eli, lama sabaktani?”

dat wil zeggen:

Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

Enkelen van de omstanders die het hoorden, zeiden:

“Hij roept om Elia!”

Onmiddellijk daarop ging een van hen een spons halen,

Drenkte die in zure wijn,

stak ze op een rietstok en bood Hem te drinken.

Maar de anderen zeiden:

“Laat dat!

Wij willen eens zien of Elia Hem komt redden.”

Jezus slaakte andermaal een luide kreet

en gaf de geest.

En zie,

het voorhangsel van de tempel

scheurde van boven tot onder in tweeën,

de aarde beefde en de rotsen spleten.

De graven gingen open en de lichamen van vele heilige mensen die ontslapen waren,

stonden op.

Na zijn verrijzenis kwamen zij uit de graven

en gingen naar de heilige stad

waar zij aan velen verschenen.

De honderdman en die met hem bij Jezus de wacht hielden,

werden bij het zien van de aardbeving en wat verder gebeurde

door een grote vrees bevangen en zeiden:

“Waarlijk, Hij was een Zoon van God.”

Er waren ook vele vrouwen bij, die op een afstand toekeken;

zij waren Jezus vanuit Galilea gevolgd

om voor Hem te zorgen.

Onder hen bevonden zich Maria Magdalena,

Maria de moeder van Jakobus en Jozef

en de moeder der zonen van Zebedeüs.

Toen het avond was geworden kwam een rijk man,

een zekere Jozef van Arimatéa.

die zich ook als leerling bij Jezus had aangesloten.

Hij was naar Pilatus gegaan

en had om het lichaam van Jezus gevraagd.

Daarop had Pilatus bevolen het te geven.

Jozef nam het lichaam,

wikkelde het in een smetteloze lijkwade

en legde het in zijn graf

dat hij pas in de rots had laten uithouwen.

Nadat hij een grote steen voor de ingang van het graf gerold had,

ging hij heen.

Maria Magdalena en de andere Maria waren erbij

en zaten tegenover het graf.

De volgende dag,

dat is dus na de voorbereidingsdag,

gingen de hogepriesters en Farizeeën

gezamenlijk naar Pilatus en zeiden:

“Heer, wij herinneren ons,

dat de bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft:

Na drie dagen zal Ik verrijzen.

Geef daarom order

de veiligheid van het graf te verzekeren, tot de derde dag toe;

zijn leerlingen mochten Hem anders eens komen stelen,

en aan het volk zeggen:

Hij is van de doden verrezen.

Dit laatste bedrog zou nog erger zijn dan het eerste.”

Pilatus zei hun:

“Ge kunt een wacht krijgen.

Neemt dan maar uw veiligheidsmaatregelen

zoals gij gedacht hebt.”

Zij gingen heen

en verzekerden de veiligheid van het graf

door de steen te verzegelen

en de wacht er bij te plaatsen.

 

INGESPROKEN LEZINGEN

Voor het correct weergeven van deze inhoud dien je (sociale) content cookies te aanvaarden.

 

 

COMMENTAAR BIJ DE LEZINGEN

Jean Bastiaens

Jezus, een politieke rebel of de Zoon van GOD?

Op Palmzondag worden we geconfronteerd met het proces tegen Jezus van Nazaret. Als profeet in Israël wist Jezus dat Hij tegenwerking zou krijgen. Had Hij zijn leerlingen niet voorgehouden dat ze zich moesten verheugen als ze vervolgd zouden worden, omdat de profeten eenzelfde lot hadden ondergaan (Matteüs 5,12)? Wie opkomt voor recht, wie voor de armen in het krijt treedt, wie structuren van onderdrukking aanwijst en bestrijdt, die zal vroeg of laat met de arm van de macht (of de arm van de wet) te doen krijgen. Dat is altijd zo geweest, tot op de dag van vandaag. Jezus wilde dat zijn leerlingen weerbaar zouden zijn, dat ze niet zouden schrikken van tegenwerking en vervolging. En die weerbaarheid moest hand in hand gaan met de kwetsbaarheid van wie zachtmoedig en nederig van hart wil zijn. In zijn profetische kritiek was Jezus onstuitbaar en sprak Hij zonder aanzien des persoons. Maar als Zoon van de Allerhoogste was Hij ook deemoedig, zacht en vol mededogen.

Het evangelie dat gelezen wordt bij de palmwijding, weerspiegelt dat paradoxale portret van Jezus. Hij trekt Jeruzalem binnen, niet als een machtige vorst die hoog gezeten is op een paard, maar als een zachtmoedig iemand, gezeten op een ezel. Jezus wordt verwelkomd als ‘koning’, maar het is een koning die zijn macht niet afdwingt. De mensen die het tumult rond Jezus gadeslaan, vragen wie dat eigenlijk is. Hij is geen bekende persoonlijkheid in het land, eerder een randfiguur. Het volk dat Hem toejuicht, geeft als antwoord: ‘Dat is de profeet Jezus!’ Maar ook als profeet is Hij een randfiguur, want Hij komt uit Nazaret, een stad gelegen in het gebied van Galilea – en dat klinkt niet als een aanbeveling!

Het lijden van Jezus vraagt om een schroomvolle benadering. Heel dat ‘proces’ waarin Hij meegesleurd wordt, is al bij al een ingewikkeld kluwen. Eigenlijk is er niet echt sprake van een proces. De beschuldigingen kunnen niet hard worden gemaakt. Pilatus neemt zijn verantwoordelijkheid niet echt op, schuift deze eerder van zich af. De opgehitste stemmen van het volk wekken eerder de indruk van een spontane, niet legale terechtstelling. Jezus wordt vermalen tussen een veelheid van stemmen en een veelheid van belangen. Het is Pilatus die de titel ‘koning van de Joden’ als eerste gebruikt. Daarmee krijgt het proces een politieke kleur. Want als Jezus zichzelf ‘koning’ noemt, dan komt Hij in opstand tegen wie de eigenlijke koning is – de keizer! – en dan is Hij een rebel. Elke rebel wordt terechtgesteld. Barabbas was zo’n rebel, gevangen genomen tijdens een recente oproer. Was Jezus niet net zo’n ordinaire onruststoker als Barabbas?

Maar van de kant van de Joodse leiders is de kern van het probleem niet zozeer de koningstitel van Jezus. Want wie ‘koning’ zegt, zegt ook ‘messias’. Er zijn al meer mensen geweest die aanspraak maakten op de titel van messias, en er zouden er nog komen. Voor de leden van het Sanhedrin was vooral Jezus’ houding ten opzichte van de tempel een probleem. Jezus distantieerde zich niet van de tempel als zodanig, maar wel van de hogepriesterlijke kaste die er ‘een rovershol’ van maakte, terwijl de tempel in Jezus’ ogen juist een ‘huis van gebed’ moest zijn (Matteüs 21,13). De woorden die Jezus toen gebruikte, ontleende Hij aan de profeet Jeremia (7,11) en aan de profeet Jesaja (56,7). Hij schaarde zich volledig in de lijn van de profetische kritiek tegen een ontaarde cultus, een ‘liturgische praxis’ die niet meer gericht was op GOD, maar op persoonlijke, politieke en economische belangen. In het proces tegen Jezus komt die angst voor zijn profetische kritiek op de tempel tweemaal naar boven. Eerst zijn er twee getuigen die komen verklaren dat Jezus gezegd zou hebben dat Hij ‘de tempel van GOD zou afbreken en in drie dagen weer opbouwen’ (26,61). En wanneer Jezus eenmaal aan het kruis hangt, wordt Hij gehoond en bespot door voorbijgangers die Hem toeroepen: ‘Gij daar, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red uzelf!’ (27,40)

In die spot klinkt natuurlijk ook een ironie door: want zonder het zelf te beseffen, getuigen de voorbijgangers van het feit dat GOD Jezus niet in de steek heeft gelaten, dat Hij Jezus trouw is gebleven en Hem heeft doen opstaan uit zijn lijden en uit de dood. De evangelist Johannes

heeft de perikoop van de tempelreiniging helemaal vooraan geplaatst, en voegt er als commentaar aan toe: ‘Maar Jezus sprak over de tempel van zijn lichaam. Na zijn opstanding uit de dood herinnerden zijn leerlingen zich dat Hij dit gezegd had.’ (Johannes 2,21-22)

Het lijdensverhaal van Jezus is een verhaal van alle tijden. Het gaat over macht en geweld, over verworven posities en persoonlijke belangen. Jezus ondergaat het, als de deemoedige Zoon van GOD.

 

Printvriendelijke versie van de lezingen en het commentaar

← VORIGE ZONDAG NAAR OVERZICHT A-CYCLUS VOLGENDE ZONDAG →

Gepubliceerd door

Biblia

Meer

Liturgie en Catechese
Inspiratie
lectionarium
zondagslezingen
Palmzondag
A-cyclus

Deel dit artikel

Deel op Facebook
Deel op Twitter
Deel via e-mail

Lees meer

Lectionarium voor de zondagen © Pixabay
readmore

A-cyclus

icon-icon-artikel
Lectionarium voor de zondagen © Pixabay
readmore

B-cyclus

icon-icon-artikel
Lectionarium voor de zondagen © Pixabay
readmore

C-cyclus

icon-icon-artikel

Recent bezocht

Bekijk je recent bezochte microsites, auteurs en thema's
© 2025 Kerk en Media vzw
Vacatures
Contact
Voorwaarden
YouTube
Twitter
Facebook