JESAJA 49,1-6
Eerste lezing uit het boek Jesaja
Luistert naar mij, eilanden!
Spits de oren volkeren van ver,
De Heer heeft mij vanaf de moederschoot geroepen.
Vanaf de schoot mijner moeder
heeft Hij mijn naam genoemd.
Hij heeft mijn mond tot een snedig zwaard gemaakt,
met de schaduw van zijn hand heeft Hij mij bedekt;
Hij maakte van mij een geslepen pijl,
en in Zijn koker heeft Hij mij geborgen.
Hij sprak tot mij:
Mijn dienaar zijt gij Israël,
In wie ik mij zal verheerlijken
En ik heb gezegd: vergeefs heb ik mij afgetobt,
mijn kracht loopt uit op leegheid en wind;
maar mijn recht is bij de Heer,
en mijn beloning bij mijn God.
Nu echter sprak de Heer,
Die mij vormde tot zijn knecht vanaf de moederschoot
om Jakob terug te brengen tot Hem;
en opdat Israël voor Hem zou worden verzameld;
Ik ben verheerlijkt in de ogen van de Heer
en mijn God is mijn Sterkte.
Hij sprak: Het is te gering,
dat gij Mijn dienaar zijt
om Jakobs stammen op te richten,
en de gespaarden van Israël terug te brengen ;
Ik stel u aan tot het licht van de heidenvolkeren
om Mijn heil te zijn tot aan het uiteinde der aarde.
HANDELINGEN 13,22-26
Tweede lezing uit de Handelingen van de apostelen
In die tijd zei Paulus:
Nadat God Saul verworpen had,
verhief Hij David tot koning van het volk Israël.
Van deze gaf Hij het getuigenis:
Ik heb David gevonden, de zoon van Isaï,
een man naar mijn hart,
die mijn wil in alles zal volbrengen.
Uit diens nakomelingschap heeft God
volgens belofte voor Israël
een Verlosser doen voortkomen, Jezus,
nadat reeds Johannes voor zijn optreden
een doopsel van bekering had gepredikt
aan heel het volk van Israël.
Toen Johannes aan het einde van zijn loopbaan was,
zei hij: Wat ge meent dat ik ben,
ben ik niet; maar na mij komt iemand,
wiens schoeisel ik niet waard ben los te maken.
Mannen, broeders, zonen uit Abrahams geslacht
en godvrezenden onder u:
tot ons is dit woord van verlossing gezonden.
LUCAS 1,57-66.80
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas
In die tijd brak voor Elisabet het ogenblik aan,
dat zij moeder werd; zij schonk het leven aan een zoon.
Toen de buren en de familie hoorden,
hoe groot de barmhartigheid was
die de Heer aan haar had betoond,
deelden zij in haar vreugde.
Op de achtste dag kwam men het kind besnijden
en ze wilden het naar zijn vader Zacharias noemen.
Maar zijn moeder zei daarop:
'Neen, het moet Johannes heten.'
Zij antwoorden haar:
'Maar er is in uw familie niemand die zo heet.'
Met gebaren vroegen zij toen aan zijn vader,
hoe hij het wilde noemen.
Deze vroeg een schrijftafeltje en schreef er op:
'Johannes zal het heten.' Ze stonden allen verbaasd.
Onmiddellijk daarop werd zijn mond geopend,
zijn tong losgemaakt en verkondigde hij Gods lof.
Ontzag vervulde alle omwonenden
en in heel het bergland van Judea
werd al het gebeurde rondverteld.
Ieder die het hoorde,
dacht er over na en vroeg zich af:
'Wat zal er worden van dit kind?'
Want de hand des Heren was met hem.
Het kind groeide op
en de Geest beheerste hem meer en meer.
Hij verbleef in de woestijn tot de dag,
waarop hij zich aan Israël in het openbaar vertoonde.
Printvriendelijke versie van de lezingen
INGESPROKEN LEZINGEN