Brugge kreeg de titel ‘Mariastad’ in het midden van de vijftiende eeuw. Enea Silvio Piccolomini (1405-1464; spreek uit: Piccolómini) was een Romeinse prelaat, die tijdens een diplomatieke zending naar Engeland en Schotland ook Brugge bezocht. Hij klasseerde Brugge bij de drie voornaamste Mariasteden in de christelijke wereld. Hij was getroffen door de vele Mariabeelden in de stad. Later werd deze prelaat tot Paus Pius II gekozen.
In 1634 verschijnt een boekje met als titel ‘Brugghe Marie-stadt’. De auteur is een Brugse jezuïet, pater Joos Andries (1588-1658). Hij schrijft dat er, na de beeldenstorm (Brugge 1566), opnieuw 400 Mariabeelden in het straatbeeld van Brugge werden geplaatst. Het boek had succes en werd in 1650 heruitgegeven.
In het kader van het Mariajaar 1975 richtte Kanunnik Karel Berquin (1907-1980), directeur van de Maricolen, in 1974 een ‘Comité Brugge-Mariastad’ op. Hij wilde hiermee de aandacht vestigen op het Brugse mariale erfgoed door het te beschermen, te restaureren en lege nissen opnieuw te vullen met een beeld.
Op 13 juni 1977 werd dit comité omgevormd tot ‘Brugge-Mariastad vzw’ met als statutair doel “[…] te waken over het hieronder nader omschreven erfgoed, gelegen op het grondgebied van Brugge: de Mariabeelden en hun nissen; de andere heiligenbeelden en kleine kapellen die het stadsbeeld of het landschap sieren. […].”