De relikwie van de Heilige Doorn wordt beschouwd als een fragment van de doornenkroon van Jezus Christus. De Sint-Salvatorkerk van Harelbeke is één van de drie Belgische kerken die in het bezit zijn van een Heilige-Doornrelikwie. 200 jaar geleden schonk Pieter Willem Carpentier het waardevolle en heilige voorwerp aan Harelbeke.
Oorspronkelijk was de relikwie van de Heilige Doorn in het bezit van de Benedictijnenabdij van Trier. Jarenlang werd ze daar plechtig vereerd, tot in augustus 1794 Trier en ook de abdij werden bezet door het Franse leger. De monniken moesten hun intrek nemen in het huidige parochiehuis (Mattheiser Pfarrhaus). Toen in 1802 de abdij werd onteigend, genationaliseerd en geseculariseerd, maakten de monniken al hun relikwieën over aan hun confrater Dom Stefaan de Pidoll, die ze uit veiligheidsoverwegingen liet overbrengen naar Praag. Daar overhandigde hij in 1805 een kistje met enkele van die relikwieën - waaronder die van de Heilige Doorn - aan de uitgeweken Franse edelman Jean Nicolas Perin de Métandal.
Pieter Willem Carpentier
Pieter Willem Carpentier werd geboren en gedoopt te Harelbeke op 22 januari 1763 als zoon van Pieter Ignaas Carpentier uit Kortrijk en Joanna Francisca De Vos. Als jongeling en ijverig student was hij een beschermeling van de Harelbeekse pastoor Petrus Deschryver, van wie bekend stond dat hij goede studenten vaak geld voorschoot om ze te laten verder studeren. Pieter Carpentier was wellicht ook heel bekwaam, want pas afgestudeerd aan het seminarie werd hij secretaris van de bisschop van Doornik Guillaume Florentin, prins von Salm-Salm. Carpentier was een trouw ambtenaar en werd algauw de vertrouweling van de bisschop. Toen deze in 1794 naar de aartsbisschoppelijke stoel te Praag overging, nam hij zijn secretaris en nog twee andere van zijn priesters mee. Te Praag werd Carpentier aangesteld als archivaris van het bisdom. Daar kwam hij in contact met Jean Nicolas Perin de Métandal, die hem op 14 augustus 1805 de relikwieën schonk die hij van de benedictijnen uit Trier had gekregen.
1818: Harelbeke komt in het bezit van de Heilige-Doornrelikwie
Op 7 april 1818 bracht Pieter Willem Carpentier een bezoek aan Harelbeke. Hij bekleedde nu een hoge functie aan het aartsbisdom van Praag en zoals het paste bij zijn rang, kwam hij niet met lege handen. Als geschenk voor zijn geestelijke vader pastoor Deschryver bracht hij een houten kistje met schildpadbekleding mee naar Harelbeke. Het kistje was versierd met stukken van verguld zilver en bevatte onder meer de relikwieën van de Heilige Blasius, de Heilige Magnericus, de Heilige Martinus en de Heilige Romaïcus (allen bisschoppen) en van de Heilige Severa en de Heilige Irmina (beiden maagden). De voornaamste schat die echter in dat kistje zat, was het takje van de doornenkroon van Christus.
Bij akte van 11 mei 1818 werd deze kostbare schat aan de kerk van Harelbeke geschonken, samen met de bijhorende echtheidsbrieven. Vooraleer dit kistje aan Harelbeke te schenken, stelde Willem Carpentier wel enkele voorwaarden:
- De pastoor en zijn opvolgers moesten alles doen wat zij nodig achtten om de verering van de relikwie te bevorderen.
- Men moest éénmaal per jaar, wanneer de heilige relikwie was uitgestald, een onzevader en een weesgegroet bidden voor de schenker.
- Men moest aan de bisschop de toestemming vragen om, naar de oude geplogenheid van Trier, de relikwie in het openbaar te vereren.
Bij het in gebreke blijven van een van de gestelde voorwaarden zou de relikwie terug aan de schenker komen of - na zijn overlijden - aan zijn familie, die ze dan moest overmaken aan een of andere kerk waar men de gestelde voorwaarden beloofde te onderhouden.
De kerkraad maakte er geen enkel probleem van om de gestelde voorwaarden te onderschrijven. Op 5 juli 1823, een jaar na het overlijden van pastoor Deschryver, gaf het bisdom zijn toestemming om de Heilige Doorn te vereren. Het reliekschrijn werd naar Gent gebracht, waar het werd geopend voor onderzoek. Vooraleer men het opnieuw toezegelde, werd van het doorntakje een fragment afgebroken en in een afzonderlijke reliekhouder gesloten om ermee te zegenen.
Vreemd genoeg kwam de eigenlijke verering van de Heilige Doorn er pas tien jaar later. De Heilige Doorn werd voor het eerst uitgestald op Aswoensdag 24 februari 1833. Voortaan werd de relikwie bewaard in het tabernakel van het parochiealtaar. Het was in dat jaar dat op Hemelvaartsdag en het daaropvolgende octaaf de jaarlijkse plechtigheid werd ingesteld. Vanaf dit ogenblik kwam men in de kerk van Harelbeke 'dienen' en liet men zich zegenen om verlost te worden van hoofdpijnen.
Pastoor Eduardus Verraes liet in 1881 de Heilige Doorn uit het schrijn nemen en plaatsen in een neogotische cilindervormige reliekhouder, ontworpen door kanunnik Adolf Duclos en vervaardigd door de Brugse goudsmid Eugeen van Damme. De cilinder was afgewerkt in oktober 1881 en de translatie gebeurde op 22 juni 1882 (Hemelvaartsdag) door Mgr. Jean Joseph Faict, bisschop van Brugge.
De Heilige-Doornprocessie
In 1883 ging in Harelbeke voor het eerst de Heilige-Doornprocessie uit. In 1958 werd de processie onder deken Gerard Vandeputte volledig vernieuwd en kreeg hij een hogere kunstwaarde. Het werd een dubbel jubileum: dat jaar was het niet alleen 125 jaar geleden dat de Heilige Doorn voor het eerst werd uitgestald, het was ook 75 jaar geleden dat de Heilige-Doornprocesie voor de eerste maal uitging. Vanaf dan sprak men van de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ processie. Dit evenement trok ieder jaar veel bezoekers naar Harelbeke.
In 1973 ging de processie voor de laatste maal uit. Een gebrek aan financiële middelen en het niet meer vinden van de nodige figuranten lagen hiervan aan de basis. In 1989, ter gelegenheid van het Pauwelynjaar, besloot deken Wilfried Aneca de relikwie bestendig in de kerk uit te stallen, zodat zij iedere dag kan worden vereerd. De rechter zijbeuk van de kerk werd omgebouwd tot Heilige-Doornkapel.
Dirk Viaene