Uit de inleiding van de liturgische kalender:
De paaskaars, gewijd en ontstoken in de paasnacht, brandt op paasdag, vervolgens tijdens de paastijd bij alle liturgische diensten. Na het feest van Pinksteren wordt de paaskaars bij voorkeur bij de doopvont geplaatst.
Men zal niet nalaten tijdens het jaar de paaskaars te ontsteken bij elk doopsel en vormsel. tijdens een uitvaart wordt de brandende paaskaars bij de lijkbaar geplaatst. Ook bij de zondagsvieringen en op hoogfeesten brandt de paaskaars als zij op het priesterkoor blijft staan.
Niet in de coulissen
Deze richtlijnen uit de Vlaamse liturgische kalender zijn op hun beurt een samenvatting van wat de diverse liturgische boeken (o.a. Missale Romanum) hierover melden. Het gegeven dat de richtlijnen op zich wel eens aanleiding geven tot verwarring of debat over de meest geschikte plaats van de paaskaars vraagt eigenlijk van de pastoor of van de liturgische werkgroep al een zeker bewustzijn of een moment van reflectie over de grote symbolische waarde van de paaskaars binnen onze liturgische ruimte.
De paaskaars krijgt in ieder geval een duidelijk zichtbare plaats op het priesterkoor vanaf de paasnacht, gedurende de hele paastijd. Dit duidt erop dat het paasmysterie uitdrukkelijk wordt gevierd gedurende de hele 'vijftigdagentijd'. Daarna krijgt ze een plaats bij de doopvont, waar ze bij ieder doopsel het paasmysterie in herinnering brengt: onze verbondenheid met Christus, het Licht dat iedere duisternis overwint. En ook bij elke uitvaart, dicht bij de lijkbaar, verwijst ze naar het nieuwe leven dat we in Christus ontvangen ondanks de dood. Natuurlijk zijn er kerken waar de doopvont zich op of in de buurt van het priesterkoor bevindt. In dat geval kan de paaskaars ook gewoon op het priesterkoor blijven. Dan zal ze in ieder geval op zondag branden.
Op die plaatsen waar na Pinksteren de paaskaars van het priesterkoor verdwijnt, gebeurt dat meestal ‘in de coulissen’. Na de viering van Pinksteren, aan het zicht van de gelovige gemeenschap onttrokken wordt de kandelaar vaak zonder enige ruchtbaarheid door de koster naar de doopvont gebracht.
Omdat het einde van de paastijd anders wat aan ons voorbij dreigt te gaan, kunnen we er ook voor kiezen om het ‘overbrengen van de paaskaars’ te integreren in de liturgie, en er op zich een liturgische handeling van te maken die betekenis draagt en waar de hele gemeenschap bij betrokken wordt.
Moge het wonderbaar vuur dat over de leerlingen is gekomen, ook uw hart reinigen van alle kwaad en u verlichten door de stralen van zijn helder licht.
Liturgische suggestie
Op Pinksteren, aan het einde van de eucharistieviering,
- of op pinkstermaandag, indien de liturgie van Pinksteren wordt hernomen
- of aan het einde van de vespers waar deze gemeenschappelijk worden gevierd,
kan men dit kort gebedsmoment toevoegen.
Na het gebed na de communie en de (eventuele) mededelingen kan er geduid worden dat de paaskaars een plaats zal krijgen bij de doopvont, en waarom dat zo is.
Terwijl de gemeenschap een lied zingt dat thematisch aansluit bij Pasen of bij het sacrament van de doop, draagt de diaken of priester de brandende paaskaars mee, en samen met de andere bedienaren begeeft hij zich in processie naar de doopkapel (of de plaats waar de doopvont zich bevindt). Liefst sluit de gemeenschap aan bij de processie (indien de ruimte het toelaat).
Mogelijke liederen voor de processie (indien ze nog niet eerder in de viering aan bod kwamen):
-
ZJ 610: Vernieuw Gij mij, o eeuwig licht
-
ZJ 606: Wie ingaat tot dit water
-
ZJ 405: Christus is verrezen
-
ZJ 406: Kondig het aan: de Heer is verrezen
-
ZJ 410: De Geest des heren
-
ZJ 418: Zingt voor de Heer van liefde en trouw
-
ZJ 422: Kondigt het jubelend aan
-
ZJ 438: Licht, ontloken aan het donker
-
ZJ 448: Brandend van verlangen
-
ZJ 450+449: Win onze harten voor uw Geest/Gij hebt uw woord gestand gedaan
Aangekomen bij de doopvont wordt de paaskaars op een kandelaar geplaatst (die door een acoliet werd meegedragen of een andere) en eventueel bewierookt. De gemeenschap gaat intussen rondom de doopvont staan (indien de ruimte dit toelaat).
Vervolgens bidt de voorganger met deze of gelijkaardige woorden:
Laat ons bidden.
Heer,
het is voor U een vreugde
om onder de mensen de wonen.
Ga verder op weg met allen die in uw Naam gedoopt zijn,
en met hen die zich op het doopsel voorbereiden.
Maak ons allen tot getuigen van hoop en vrede,
en laat ons eens delen in het nieuwe leven bij U,
door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon
die met U leeft en heerst
in de eenheid van de Heilige Geest,
God, door de eeuwen der eeuwen.
allen: Amen.
De gemeenschap wordt eventueel besprenkeld met doopwater uit de doopvont. Hierna volgt de zegen en wegzending:
celebrant: De Heer zij met u.
allen: En met uw geest.
celebrant: Zegene u de almachtige God,
Vader, Zoon en Heilige Geest.
allen: Amen.
diaken: Gaat nu allen heen in vrede.
allen: Wij danken God.
Of de plechtige zegenformule voor Pinksteren, die overigens uitstekend past bij dit ritueel met de paaskaars: Altaarmissaal voor zon- en feestdagen nr. 9 p. 369.
celebrant: God, de Vader van alle licht,
heeft over de leerlingen zijn Geest uitgestort en hen verlicht;
moge Hij ook u de vreugde schenken van zijn zegen,
en u in overvloed de gaven van de Geest verlenen.
allen: Amen.
celebrant: Moge het wonderbaar vuur dat over de leerlingen is gekomen,
ook uw hart reinigen van alle kwaad
en u verlichten door de stralen van zijn helder licht.
allen: Amen.
celebrant: Moge Hij die in de belijdenis van één geloof
de verscheidenheid van tongen en talen tot eenheid heeft gebracht,
ook u volharding schenken in het geloof.
allen: Amen.
celebrant: En zegene u de almachtige God,
Vader, Zoon en Heilige Geest.
allen: Amen.
diaken: Gaat nu allen heen in vrede.
allen: Wij danken God.