Op het hoogfeest van 15 augustus viert de Kerk dat Maria haar Zoon op zijn weg van dood naar verrijzenis is gevolgd. Ze is gestorven – ontslapen zegt de traditie –, 'met ziel en lichaam in de hemelse heerlijkheid opgenomen en tot koningin van allen door de Heer verheven, om aldus vollediger gelijkvormig te worden aan haar Zoon, de Heer des heren en de Overwinnaar van zonde en dood' (Lumen Gentium 59).
De antifonen op de psalmen van het getijdengebed weerspiegelen deze bijzondere genaden die Maria te beurt zijn gevallen:
- 'Christus is opgevaren ten hemel en heeft zijn maagdelijke Moeder een onvergankelijke woning bereid.'
- 'De poort van het paradijs werd door Eva voor allen gesloten en door de maagd Maria weer geopend.'
- 'De maagd Maria is verheven hoog boven alle hemelen,' 'boven de koren der engelen'; 'Maria, u noemen wij koningin van de hemel, want uit uw bruidsvertrek kwam Christus, de zon der gerechtigheid.'
'Als eerste en voornaamste Christus'
De unieke plaats die de Koningin-Moeder inneemt in de heilsgeschiedenis heeft er echter ook toe geleid dat men haar in sommige kringen zozeer verheven heeft, dat ze bijna als een godin-moeder, gelijk aan de Vader, vereerd werd. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft fel gereageerd tegen dergelijke overdrijvingen in de Mariadevotie (zie bv. Lumen Gentium 62 en 67). Zoals zo vaak leert de liturgie ons ook hier het juiste perspectief. Zij presenteert ons immers de ‘koningin van de hemel’ tegelijk als de ‘nederige dienares’, die beseft dat zij al het goede dat haar overkomt aan de Heer te danken heeft. Zij weet dat zij geen enkele verdienste heeft, maar dat alles onverdiende genade is. Haar onvoorwaardelijk vertrouwen in Hem maakt van haar de gelovige bij uitstek.
Het sterkst komt dit tot uitdrukking in het evangelie van de dag, waar Maria in haar Magnificat Gods almachtige barmhartigheid bezingt, die onverdiend wondere dingen in haar verricht :
'Welwillend zag Hij neer op de nederigheid van zijn dienares', 'Hij die machtig is deed aan mij zijn wonderwerken', 'barmhartig is Hij, van geslacht tot geslacht' (zie Lc 1, 39-56).
De tweede lezing uit de eerste Korintiërsbrief heeft het uitdrukkelijk over een 'rangorde' waar Christus de eerste plaats bekleedt: 'Zoals allen sterven in Adam zo zullen ook allen in Christus herleven. Ieder in zijn eigen rangorde: als eerste en voornaamste Christus, vervolgens, bij zijn komst, zij die Christus toebehoren. (…) Hij zal het koningschap uitoefenen tot Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd' (zie 1 Kor 15, 20-26). De Vrouw die in de eerste lezing uit het boek van de Openbaring wordt geportretteerd als 'bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren,' kan dat maar zijn omdat zij Christus als Heer heeft.
Maria heeft een unieke plaats dankzij Jezus. Zij is bij de Vader opgenomen (assumptio) dankzij Hem die tot de Vader is opgevaren (ascencio): 'Verheug u, want heden is de maagd Maria opgenomen ten hemel, waar zij met Christus het koninkrijk bezit voor eeuwig' (antifoon op de lofzang van Maria). Johannes van Damascus (+ 750) laat in een preek de Moeder tot haar Zoon deze ontroerende woorden uitspreken: 'In uw handen, Zoon, beveel ik mijn geest. Ontvang dan mijn geest die U zo dierbaar is, ontvang mijn ziel die Gij voor schuld hebt gevrijwaard. Aan U, niet aan de aarde vertrouw ik mijn lichaam toe. Breng mij van hier over naar U. Waar Gij zijt, vrucht van mijn schoot, laat ook mij daar uw woning delen. Ik haast mij naar U, voor wie geen afstand te groot was om tot mij te komen' (Uit het Lectionarium bij het Getijdenboek).
Dat Maria ten hemel is opgenomen, scheidt haar niet af van de gelovigen, wel integendeel, zij is ‘één van ons’, ook aan ons heeft Hij grote dingen gedaan. Daarom is er reden tot vreugde en hoop voor iedereen, want in haar is het geluk werkelijkheid geworden waartoe elkeen bestemd is. Zo klinkt het in het gebed dat de dag afsluit:
'Open onze ogen voor het geluk dat ons wacht en laat ons met Maria delen in uw heerlijkheid.'
En ook in de prefatie van de eucharistie wordt de band gelegd tussen de voltooiing van het leven van Maria en de hoop van de christen: 'Op deze dag is de Maagd, de Moeder van God, ten hemel opgenomen. Zij is het begin, het beeld van de kerk der voleinding. Zij houdt de hoop in ons levend en is een troost voor het volk onderweg.'
Van liefde sterven
De christelijke mystieke traditie spreekt over de dood in termen van een overgang die ‘uitgelokt’ wordt door de liefde. Een overmaat van liefde doet de sluier van het leven scheuren (Jan van het Kruis). Zo is het bij Jezus, zo is het bij Maria. Hun liefdesdood geeft aan de dood van de christen zijn ware zin:
geen straf voor de zonde of een falen van de menselijke natuur, maar de liefde die doorbreekt in de menselijke natuur.
Het sterven uit liefde ('la mort d’amour') is een geliefd thema van Franciscus van Sales. In een sermoen voor het feest van Maria Tenhemelopneming op 15 augustus 1602 heeft hij het eerst over de liefdesdood van Jezus, om dan vast te stellen dat Maria zo innig verbonden was met haar Zoon dat zij dezelfde dood gestorven is:
'Onze-Lieve-Vrouw stierf de dood van haar Zoon. Maar welke dood stierf haar Zoon? (…) Onze Heer leed oneindig in zijn ziel en zijn lichaam. Zijn pijnen zijn met niets in deze wereld te vergelijken. Kijk naar de smart van zijn hart, kijk naar het lijden van zijn lichaam, overweeg het, vraag ik u, en stel vast dat er geen lijden is dat aan het zijne gelijk is. Maar niettemin konden al die pijnen, al die smarten, al die slagen met de hand, rietstok, doornen, zweep, hamer, lans hem doen sterven. De dood had niet voldoende kracht om een dergelijk leven te overwinnen, hij had er geen toegang toe. Maar hoe stierf Hij dan?
O christenen, de liefde is sterk als de dood: Fortis ut mors dilectio (Hl 8, 6). Het was de liefde die wenste dat de dood binnentrad in onze Heer, opdat zij zich door zijn dood zou kunnen verspreiden onder alle mensen. De dood verlangde er binnen te gaan, maar hij kon het niet uit zichzelf. Hij wachtte het uur af, het gelukzalige uur voor ons, waarop de liefde binnentrad en de Heer aan hem overleverde, voeten en handen vastgenageld. Waartoe de dood niet in staat was, ondernam en verwezenlijkte de liefde, die sterk is als hij. Hij is van liefde gestorven, de redder van mijn ziel. De dood kon niets dan door middel van de liefde: Oblatus est quia ipse voluit. (…)
Omdat het zeker is dat de Zoon van liefde is gestorven en de Moeder de dood van haar Zoon gestorven is, moeten we er niet aan twijfelen dat de Moeder van liefde gestorven is.
Maar op welke manier? U hebt gezien dat zij op de Calvarieberg gewond werd door een kwetsuur van liefde toen zij haar Zoon zag sterven. Sindsdien werd zij door die liefde zodanig bestormd, voelde ze zo’n stekende pijnen, raakt de kwetsuur zodanig ontvlamd, dat het uiteindelijk onmogelijk was dat zij er niet aan bezweek. Zij deed niets anders meer dan zuchtend verlangen, haar leven was alleen nog onmacht en verrukking, ze kwijnde weg door zoveel liefde, zodanig dat ze steeds kon zeggen: Stipate me floribus, fulcite me malis, quia amore langueo; sterk mij met bloemen, verkwik mij met appels, want ik ben ziek van liefde (Hl 2, 5). Amnon werd gegrepen door een schandelijke liefde voor Tamar en hij werd er zo ziek van dat men hem zag sterven en uitdrogen (2 Sam 13). O hoe veel heviger en krachtiger is de goddelijke liefde! Haar doel en oorsprong is zoveel groter. Daarom zeg ik dat het niet vreemd is als ik zeg dat Onze-Lieve-Vrouw er van stierf. Zij droeg steeds in haar hart de kwetsuren van haar Zoon. Voor een bepaalde tijd leed zij er aan zonder te sterven, maar uiteindelijk stierf zij er aan zonder te lijden. '
O amor vulneris, o vulnus amoris! O passie van liefde, o liefde van de Passie!'
(Oeuvres de Saint François de Sales VII, p. 448-450. Mijn vertaling.)
Dirk Boone