Het Pasen van Christus onder ons
Met het voorgaande is nog niet alles gezegd. Het zijn niet enkel de woorden bij de wijding van het water die de horizon van ons leven verbreden tot een leven op Gods maat, er zijn immers ook nog de gebaren. De voorganger raakt met zijn hand het water aan, terwijl hij de genade van de Heilige Geest erover afsmeekt. Dan dompelt de menselijke hand zich onder in het water, zoals de hand van God en de adem van de Geest zich inlaten met de stroom van ons bestaan, want “Gods Geest zweefde over de wateren” (Gn 1, 2). Elke mens wordt uit het vruchtwater geboren, elke mens leeft uit Gods Geest. Gods hand kneedt ons, Gods adem laat ons allen geboren worden.
Tijdens de paaswake dompelt de voorganger de paaskaars in het water onder en hij tilt ze er weer uit op, terwijl hij bidt “dat allen die door de doop samen met Christus zijn begraven, ook met Hem uit het graf zullen opstaan en met Hem leven tot in eeuwigheid”. Deze zegening is een beweging, een dynamiek, een passage. Van dag tot dag worden we geroepen om telkens van de dood naar het leven te trekken. God is immers zelf door ons bestaan heen getrokken. Christus heeft het vlees aangenomen om ons te doen verrijzen. De Heilige Geest heeft de mensen doordrongen om ons te doen opstaan, als gelovige mensen die de wereld recht in de ogen zien en, door het duister heen, het eeuwig licht van het nieuwe leven zien dagen.
Jezus heeft ons menszijn gedeeld. Door de zegen breidde Hij als het ware zijn menszijn uit en zo groeit stap voor stap de menselijkheid overal ter wereld. Het water is hiervan een teken. De zegen brengt het ter sprake in een woord dat doordrongen is van betekenis. De handoplegging is daarvan de bevestiging en de Heilige Geest de gave. Vol van zegen nodigt het doopwater uit om ons onder te dompelen in de beslommeringen van deze wereld en ze te herscheppen tot een nieuwe wereld. Op onze beurt moeten wij, zo kwetsbaar als we zijn, ons onderdompelen om alles en allen van de dood naar het leven te voeren. Zo vervult zich de belofte. We dorsten immers “zoals een hert dat smacht naar stromend water” (Ps 42), maar we hebben gehoord: “Kom, wie dorst heeft, hier is water” (Js 55, 1). We hebben gezien hoe “een van de soldaten met een lans zijn zijde doorstak en meteen kwam er bloed en water uit” (Joh 19, 34). We hebben ook gedronken, “vol vreugde water puttend uit de bronnen van heil” (Js 12, 3). Zo hebben we begrepen dat “het Lam midden voor de troon hen zal weiden en voeren naar de waterbronnen van het leven” (Apk 17, 7). Ja, de zegening van het water opent ons de weg naar de bronnen van het levend water, naar het water van óns leven. Gelukkig zijn we niet alleen op weg; zoals het joodse volk ons is voorgegaan, zo drinken we allen “uit een geestelijke rots die met hen meetrok, en die rots was Christus” (1 Kor 10, 4).
Ieder mens verzadigd
We konden zingen: “Ik heb het levend water gezien”. Of het nu een kind is, dat op een mooie lentedag gedoopt wordt, of volwassenen, die tijdens de paaswake met doopwater besprenkeld worden, of een eenzame, die in de stilte van een kerk met wijwater een kruisteken maakt en knielt om te bidden, of het gestorven lichaam, dat met het oog op zijn opstanding met water wordt besprenkeld..., altijd klinkt dit lied:
“Ik zag het levende water uit het lichaam van Christus ontspringen, alleluia. Allen die door dit water gereinigd worden, zullen gered worden en zingen: alleluia!”
Hadden we ons ooit kunnen voorstellen langs welke bronnen en fonteinen, langs welke rivieren, oceanen en zeeën de Heer ons zou leiden? Hadden we ooit kunnen denken tot welke verandering de Heer ons zou uitnodigen, Hij die het water van ons leven verandert in zijn bruiloftswijn? Hadden we ooit kunnen verstaan met welke woorden van goedheid en zegen de simpele stroom van elke dag verbonden was?
Tijdens de paaswake spreekt de priester het zegengebed over het doopwater uit en het begint als volgt: “God, de grootheid waarmee Gij U in tekenen aan de wereld toont, is niet te meten: op vele wijzen zien wij in het water uw kracht die mensen ten leven wekt”. Dit gebeurt in feite ‘door ons’. God, Gij hebt gewild dat uw schepping zou openbaren wat genade zou worden: in iedereen die we ontmoeten op dwaalwegen naar de bronnen van leven, openbaart zich de genade van de doop. “Gij doet wonderen door uw sacramenten”. Het gebeurt in het diepste van ons hart en in ons bestaan, waarin de zegen van de doop zich laat zien en waarin anderen hun dorst kunnen lessen. Dat alles hebben we nog maar nauwelijks ontwaard en we moeten het nog voltrekken in ons leven. Kijk, kom Jezus, afgemat van de tocht, bij de bron zitten, aan de put van Jacob (Joh 4, 6). Daar zie je een Samaritaanse vrouw, verschroeid door de dorst, om water te putten. Wat verder komt een van kleinsten van mijn broeders die, uitgeput door de hardheid van de wereld, zijn handen naar me uitstrekt... Jezus, zie daar de vrouw en het kind die mij te drinken vragen.
“Als u de gave van God kende, als u wist wie het is die tegen u zegt: ‘Geef Mij te drinken’, dan had u Hem erom gevraagd en Hij had u levend water gegeven”
(Joh 4, 10).