De paastijd is de meest feestelijke tijd van de liturgische jaarkrans: de aangehouden vreugde van vijftig dagen, na zeven volle weken uitmondend in het feest van de vijftigste dag, Pinksteren. Het is een tijd waarin stapsgewijze dieper wordt ingegaan op het grote paasnieuws: de Gekruisigde die door God, zijn Vader, uit de doden is opgewekt en nu zetelt aan Gods rechterhand om er zonder ophouden voor ons ten beste te spreken.
De evangelies van de paasdagen verkondigen drie zondagen na elkaar de verrezen Christus: het lege graf (paaszondag), de verschijning aan de leerlingen en met name op de achtste paasdag aan Thomas (Beloken Pasen), het Emmaüsverhaal met de verschijning aan de Emmaüsgangers en aan de elf volgens Lucas (Derde paaszondag A en B) en de verschijning bij het meer volgens Johannes (Derde paaszondag C). Het zijn allemaal typische verrijzenisverhalen die elkaar versterken en die duidelijk aantonen hoe de eerste leerlingen stapsgewijze door heen twijfel en ongeloof en gesteund door de tekenen tot het volle paasgeloof zijn gekomen.
Telkens opnieuw monden deze verhalen uit in een echte geloofsbelijdenis: Simon Petrus zag en geloofde (Joh. 20,8), zo eindigt het evangelie van Pasen, terwijl wij een week later ons mogen aansluiten bij Thomas die uitroept: Mijn Heer en mijn God (Joh. 20,28). Ook de Emmaüsleerlingen herkennen Hem bij het breken van de broden aan het eind van hun lange paasweg (Lc. 24,31) en in de boot op het meer is het Johannes die zegt: Het is de Heer (Joh. 21,7). Is de paastijd niet de tijd van het tweede geloof: zij die met Hem waren meegetrokken over de stofferige wegen van Galilea en Hem bij zijn arrestatie in de steek hadden gelaten, moeten nu tot de gelovige erkenning komen dat Hij aan de andere zijde van de heuvel van Golgota lééft.
Hij gaat heen maar keert terug ~ De afscheidsrede
Dit verrijzenisgeloof wordt verder uitgediept in het tweede gedeelte van de paastijd waar het evangelie ons negen uittreksels laat beluisteren uit de Afscheidsrede (Johannes, hoofdstukken 14 tot 17).
Hier duidt de Heer zijn weggenomen worden door de dood als een teruggaan naar de Vader. Hier spreekt de Heer onomwonden en onthult Hij het diepste geheim van zijn persoon: Hij is de levende ikoon van de Vader zodat wie Hem ziet, de Vader ziet. Hij is de ware wijnstam zodat wij alleen maar als ranken die met Hem verbonden zijn, vruchten kunnen dragen. Hij is de weg die naar de Vader leidt, Hij is de waarheid en het leven, Hij heeft ons de liefde voorgeleefd en we kunnen maar zijn leerlingen zijn als we die liefde onder elkaar bewaren (vijfde paaszondag).
Wie Jezus’ woord onderhouden en in zijn liefde blijven, mogen ook met Jezus bidden tot de Vader. Zij ontvangen een nieuwe Helper, de Geest van waarheid, die ons blijvend aan Jezus’ woorden zal herinneren. Jezus’ dood wordt hier geschetst als een 'doorgang’, een teruggaan naar de Vader vanwaar Hij zijn Geest zendt over allen die in zijn liefde blijven en zijn geboden onderhouden. Zo wordt zijn heengaan tegelijkertijd een 'opnieuw komen’, een nieuwe aanwezigheid (zesde paaszondag).
Deze overweging van de zogenaamde afscheidsrede mondt uit in het hogepriesterlijke gebed van Jezus, zoals men het zeventiende hoofdstuk van het Johannesevangelie doorgaans noemt. Inderdaad, op de zevende zondag van de paastijd, de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren, laat het evangelie ons de biddende Jezus horen. Aan het einde van zijn aardse bestaan nadat Hij het werk heeft volbracht dat de Vader Hem heeft opgedragen, bidt Jezus op een hartstochtelijke wijze: enerzijds om zelf voluit deel te krijgen aan de heerlijkheid van de Vader, anderzijds opdat God degenen die Hem op aarde waren toevertrouwd, mag bewaren voor het kwaad en opdat zij in de waarheid God toegewijd mogen zijn en in eenheid en liefde met elkaar verbonden (zevende paaszondag).
De climax van dit over zeven paaszondagen uitgespreide evangelie is dan ook de herhaling van Jezus’ paaswoord op de grote Pinksterdag: ontvang de heilige Geest.
Omdat Hij zelf de weg ten einde toe is gegaan en de zending die Hij van God ontving, vervuld heeft tot in het kruisuur, is Hij nu de verheerlijkte Zoon Gods die de heilige Geest over ons uitstort.
Het beeld van de Goede Herder
Maar tussen de drie eerste en de drie laatste paaszondagen staat in het middelpunt de vierde paaszondag: het beeld van de Goede Herder uit het hoofdstuk 10 van het Johannesevangelie. Het was bij de eerste christengeneraties de geliefkoosde afbeelding van de verrezen Heer. In de herdersfiguur herkende men de verrezen Christus die zijn Kerk nabij is gebleven, die zorgend rondgaat, elkeen bij naam noemt en leven aanbiedt in overvloed.
DE EVANGELIES OP DE ZON- EN FEESTDAGEN VAN DE PAASTIJD |
Paasdag |
Joh. 20, 1-9 Verrijzenis |
Paasavond |
Lc. 24, 13-35 Emmaüs |
2e Paaszondag |
Joh. 20, 19-31 Verschijning aan de leerlingen en aan Thomas |
3e Paaszondag |
Lc. 24, 13-35 Verschijning op weg naar Emmaüs en aan de elf |
Joh. 21, 1-19 Verschijning aan het meer |
4e Paaszondag |
Joh. 10, 1-10 |
Joh. 10, 11-18 De goede Herder |
Joh. 10, 27-30 |
5e Paaszondag |
Joh. 14, 15-21 De ware weg |
Joh. 15, 1-8 De ware wijnstok |
Joh. 13, 31-35 Nieuw gebod |
6e Paaszondag |
Joh. 14, 15-21 Een andere helper beloofd |
Joh. 15, 9-17 Blijft in mijn liefde |
Joh. 14, 23-29 De H. Geest zal u alles leren |
O.H.Hemelvaart |
Mt. 28, 16-20 |
Mc. 16, 15-20 Hemelvaart |
Lc. 24, 46-53
|
7e Paaszondag |
Joh. 17, 1-11a |
Joh. 17, 11b-19 Hogepriesterlijk gebed |
Joh. 17, 20-26 |
Pinksteren |
Joh. 20, 19-23 Ontvangt de heilige Geest |
2. HET DAGBOEK VAN DE JONGE KERK
Parallel met het evangelie en toch in een heel andere toonaard volgen we in de paastijd de ontluikende kerkgemeenschap van Jeruzalem, Samaria en elders en vooral het feit dat de poort van het geloof ook voor de heidenen wordt geopend (vgl. Hand. 14,27).
Beloken Pasen toont ons een luchtfoto van de eerste christengemeente die toenam in aantal en ijverige toeleg op de leer van de apostelen. Voor het overige gaat op de eerste paaszondagen de volle aandacht naar Petrus’ getuigenis omtrent de verrezen Heer. Gaandeweg - vooral in de C-versie van de paaszondagen - treedt ook Paulus op de voorgrond die de christelijke boodschap naar de heidenen brengt. De vijfde zondag in de A-versie vertelt ons over de aanstelling van de eerste diakens. Daarbij aansluitend krijgen we op de zesde zondag het optreden van Fillipus te horen in Samaria. In de B-en C-versie wordt respectievelijk het verhaal van de doop van Cornelius en van de eerste kerkvergadering te Jeruzalem beluisterd.
De zevende paaszondag staat ook hier zoals in het evangelie het gebed heel centraal: drie momentopnamen van de jonge kerk in gebed: eerst het bekende tableau van de elf leerlingen, samen met de moeder van Jezus, eensgezind volhardend in het gebed (A), dan het gebed van de verzamelde leerlingen bij de keuze van een nieuwe getuige van de verrezen Heer om de plaats van Judas in te nemen (B), en tenslotte de eerste martelaar Stefanus die gestenigd werd terwijl hij biddend de Heer Jezus aanriep.
Ook deze sprekende taferelen uit het boek van de Handelingen - inspirerend voor de Kerk van alle tijden - monden uit in het We pinksterverhaal van hoofdstuk 2: Toen de dag van Pinksteren aanbrak, waren allen bijeen op dezelfde plaats... Zij werden allen vervuld van de heilige Geest.
Zoals Lucas zijn evangelie opent met het verhaal van Jezus’ geboorte, vertelt hij hier aan het begin van de Handelingen over de geboorte van de Kerk. Het is een heel oude traditie in onze liturgie dat in de paastijd het boek van de profetieën (het Oude Testament) geruild wordt voor het boek van de vervulling. Terecht noemt men de Handelingen van de Apostelen ook wel eens ’het evangelie van de heilige Geest'.
3. DE APOSTELLEZING
Ook de apostellezing gaat in de paastijd eigen wegen.
In de A-serie wordt van de tweede tot de zevende paaszondag uit de eerste Petrusbrief gelezen. Het is een aansporing tot standvastigheid en een bemoediging om de lijdende Heer na te volgen. Het lijden is van korte duur want een onaantastbare erfenis is voor ons weggelegd in de hemel! De gedoopten krijgen hier hun mooiste titel: een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om Gods grote daden te verkondigen (1 Petr. 2,9).
Op dezelfde wijze komt in de B-serie de eerste brief van de apostel Johannes aan de beurt. Zondag na zondag wordt onderstreept dat de liefde de grote maatstaf is. Maar de liefde - zo onderstreept de apostel - begint bij God. Hij heeft ons bemind. In Jezus wordt dit openbaar. God beminnen veronderstelt het onderhouden van zijn geboden. Het gaat om liefde die in concrete daden wordt omgezet. Men kan dat niet uit elkaar leggen. Wie in de liefde woont, woont in God, en wie in Christus gelooft, heeft de mensen lief.
Tenslotte is er in de C-cyclus de bloemlezing uit het boek van de Openbaring of de Apokalyps: een profetisch boek, wemelend van symbolen waarin het visioen een geliefkoosd stijlmiddel is. Steeds is er de engel of de stem om alles te duiden. Ook hier gaat het om een bemoediging en aansporing tot standvastigheid, geadresseerd aan de christengemeenten van Klein-Azië en over hen heen vandaag in de liturgie aan onze eigen kerkgemeenschap. De eigen tijd wordt hier geprojecteerd tegen het scherm van de voltooiing van alles. Die voltooiing is begonnen met de verrijzenis van Jezus. Hij wordt hier genoemd ’de Eerste en de Laatste, de Levende’ (tweede zondag), het Lam aan wie alle lof en eer toekomt (derde zondag), het Lam dat allen zal weiden en naar de waterbronnen leiden (vierde zondag).
In zijn visioen schouwt de ziener al vooruit en ziet het hemelse Jeruzalem op aarde neerdalen, een God die alle tranen droogt en ook de dood vernietigt (vijfde zondag). In die stad, omringd dooreen hoge muur met twaalf poorten (de twaalf apostelen) is er geen tempel want het nieuwe Paaslam is zelf de tempel (zesde zondag). Ja, de verrezen Heer, Hij is Alfa en Omega, de Eerste en de Laatste, oorsprong en einde!
Dat hemelse visioen verwekt in het hart van de nog op aarde pelgrimerende Kerk een hartstochtelijke bede: 'Kom, Heer Jezus’ (zevende zondag). Straks is het Pinksteren: de gave van de Geest, voorschot en onder pand van de nieuwe schepping. Als de Geest van Hem die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, in u woont, zal Hij ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest die in u verblijft (Rom. 8,11).
Peter D’Haese
Uit Zacheüs. Wegwijs in de liturgie (1991)