Vroeg in de morgen
‘Vroeg in de morgen – het was nog donker – kwam Maria Magdalena bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold’.
Zo begint het paasevangelie volgens Johannes.
In de duisternis van de nacht worden de eerste tekenen van de nieuwe dag waargenomen.
De Bijbel staat vol getuigenissen van mensen die, nog in het donker, het eerste prille licht hebben ontwaard.
In de nacht van zijn kinderloze ouderdom zag Abraham de sterren aan de hemel flonkeren en geloofde hij in de toekomst die God hem had toegezegd (Genesis 15).
In zijn nachtelijk gevecht bij de Jabbok-rivier weet Jakob zich gezegend.
Hij krijgt een nieuwe naam: ‘Voortaan zult gij geen Jakob meer heten, maar Israël’.
De zon gaat op en Jakob ge-tuigt: ‘Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht!’ (Genesis 32,23-33).
Midden in de nacht zijn de Israëlieten vertrokken uit het slavenhuis Egypte, vertrouwend op het woord van God bij monde van Mozes, dat er voor hen aan de overkant van de woestijn goed land zou zijn (Exodus 12).
Het is nacht wanneer zij, achtervolgd door de farao en zijn leger, bij de Rietzee aankomen en denken dat hun laatste uur geslagen heeft.
Maar ‘tegen de morgenwake richtte de Eeuwige vanuit de wolkkolom en de vuurzuil zijn blikken op de legermacht van de Egyptenaren en bracht ze in verwarring’. Vroeg in de morgen zien de Israelieten hun achtervolgers dood op de kust liggen: zij zijn gered (Ex. 14,24.30).
Jaarlijks wordt deze bevrijding herdacht en gevierd in het joodse paasfeest, en in de christelijke Paaswake heeft dit verhaal nog altijd een centrale plaats.
In een duistere tijd, ‘toen een woord van de Heer een zeldzaamheid was en een visioen niet dikwijls voorkwam’, is er één die ’s nachts waakt bij de nog niet gedoofde lamp van God en zijn roepstem hoort: Samuël (eerste boek Samuël 3,1-10).
In de catastrofe van de ballingschap groeit een vernieuwd en gelouterd Israël en wordt een groot deel van de Bijbel op schrift gesteld.
Profeten hebben daarbij een grote rol gespeeld: ‘Wachter, hoever is de nacht?’ vragen de mensen, en de profeet antwoordt: ‘De morgen komt, ook al is het nog nacht’ (Jesaja 21,11-12).
De duisternis van de nacht wordt telkens weer overwonnen door het licht van de nieuwe morgen:
‘De avond komt met droefheid, met vreugde de nieuwe dag’ (Psalm 30,6).
Abraham, Mozes, Samuël, de profeten en de psalmendichters: in het duister van de nacht hebben zij de eerste tekens van een nieuwe dag gezien.
Dat deden ook de vrouwen op paasmorgen.
Zij konden niet geloven dat de gruwelijke kruisdood van Jezus het definitieve einde betekende.
De dood en het graf konden toch het laatste woord niet hebben.
Vroeg in de morgen, toen het nog donker was, zijn de vrouwen op pad gegaan, op weg naar het licht.
Zij zagen dat de steen was weggerold.
En daar, bij het graf, op de plek van de dood, kregen zij een boodschap van Leven.
Paradoxaal genoeg is het juist vanwege Jezus’ radicale keuze voor het leven-voor-allen, dat hem door mensen een gewelddadige dood werd aangedaan.
Kon God hem dan in de ballingschap van de dood achterlaten?
Op het moment dat Jezus sterft, toont zijn Vader zich als God van het leven.
Hij wekt Jezus op tot het volle leven.
Nooit meer zal de dood het laatste woord hebben. ‘Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw angel?’ schrijft Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs (15,55). Voor de christen blijven lijden en dood even reëel als vroeger, maar zij verliezen wel hun ultieme bitterheid.
Wij zijn immers mét Christus de dood ontsprongen en ten leven gewekt, aldus Paulus in de tweede lezing: Christus is ons leven!
En dat goede nieuws gaat door de wereld, als een lopend vuur tot op vandaag, op Pasen, vroeg in de morgen.
Paul Kevers