Het kerstverhaal is ondenkbaar zonder engelen. Met de boodschappen die ze brengen, zorgen zij telkens weer voor verrassende wendingen die het kerstgebeuren “wonderlijk” maken. En toch zijn die engelen op zich nooit belangrijk; ze zijn niet meer dan spiegels die het licht breken, die iets nieuws laten zien, een nieuw perspectief, een nieuwe visie op de werkelijkheid.
Zo houdt de engel Gabriël Maria een spiegel voor als hij zegt:
“Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen”.
Zo zal je de belofte van een nieuwe tijd in je dragen.
Spiegel jezelf aan die nieuwe werkelijkheid: wil je dit kind een kans geven? Wil je 't niet alleen geboren laten worden, maar ook koesteren, met liefde opvoeden én het vervolgens leren loslaten opdat het zijn eigen weg kan gaan?
En in een droom verschijnt een engel aan Jozef die tot hem spreekt: “Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd om Maria, uw vrouw, tot u te nemen. Zij zal een zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen, want hij zal zijn volk redden”.
Door dit gebeuren lijkt Jozef zijn leven plots op een spiegelpaleis waarvan hij de uitgang niet meer kan vinden.
Met dichte ogen zoekt hij tastend naar de hand van Maria.
Ook de herders krijgen midden in de nacht plotseling bezoek van engelen die hen een nieuw perspectief aanwijzen. En ze lijken te beseffen: zo komt God telkens weer tot ons, buiten ons o zo vertrouwde wereldje, ergens aan de rand van de samenleving. Zo zeiden ze tot elkaar: “Komt, laten we naar Betlehem gaan om te zien wat er gebeurd is. En ze haastten zich er heen”.
Doorheen al die engelen wordt het kerstverhaal ook voor ons een spiegel die onze kijk wil heroriënteren. Zo worden wij uitgenodigd, om in het voetspoor van Maria, Jozef en de herders, mee op weg te gaan naar Betlehem.