Meer dan zeven eeuwen vormde het kapittel van Harelbeke een kleine enclave binnen de Harelbeekse leefgemeenschap. Zijn ontstaansgeschiedenis is nauw verbonden met het legendarisch verleden van het graafschap Vlaanderen. Bij bemoeienissen van de stad of de bisschop zwaaiden de kapittelheren keer op keer met hun eeuwenoude stichtingsprivileges. Zij bouwden de collegiale Sint-Salvatorkerk en legden zo de eerste steen van het huidige Harelbeekse marktuitzicht. Fhilip Vannieuwenhuyze, archivaris van de erfgoedkring De Roede van Harelbeke, verdiepte zich maandenlang in hun geschiedenis. Woensdag 9 november a.s. komt hij in de Sint-Salvatorkerk het hele verhaal uit de doeken doen. In aanloop gingen we bij hem alvast even ons oor te luisteren leggen.
Wat is eigenlijk ‘het kapittel van Harelbeke’?
Fhilip: ‘Een kapittel is een gemeenschap van katholieke geestelijken die leefden volgens een bepaalde canonieke regel die in het jaar 816 ingevoerd werd. Die regel kun je onderscheiden van de klassieke monastieke regel van een klooster. Die kapittelheren of kanunniken waren mensen die samenleefden, maar die zich niet wilden onderwerpen aan de strenge regels van het kloosterleven, zoals armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Het kapittel van Harelbeke werd rond 1042 gesticht door de graaf van Vlaanderen Boudewijn V en zijn vrouw Adele van Frankrijk en het is blijven bestaan tot 1796 toen het door de Franse revolutionairen werd afgeschaft. Dat is een periode van ruim 750 jaar. Dat betekent dat het de langslopende organisatie is die ooit in Harelbeke bestaan heeft. Het is zeer eigenaardig dat wij in Harelbeke in 2022 daar quasi niets meer over weten’.
Hoe komt het dat er uitgerekend in Harelbeke een grafelijk kapittel werd opgericht?
‘Op deze vraag is er geen eenduidig antwoord te geven. Een belangrijke verklaring is gekoppeld aan de forestierslegende: de voorouders van de graven van Vlaanderen zouden in de kerk van Harelbeke begraven zijn. De forestierslegende beschrijft namelijk de verwantschap in rechte lijn van de forestiers Liederik, Ingelram en Audacer als voorvaderen van Boudewijn I met de IJzeren Arm, de eerste graaf van Vlaanderen. Mogelijks zag graaf Boudewijn V hierin een opportuniteit om in de kerk waar zijn voorouders begraven lagen een kapittel te stichten. Het was in die tijd niet ongewoon dat een geestelijke stichting werd verbonden aan de kerk waar de beenderen van vorstelijke voorouders lagen om zo hun gedachtenis in ere te houden’.
Wat heeft u ertoe gebracht om in de geschiedenis van het kapittel te duiken?
‘Bij de vernieuwing van het stadscentrum van Harelbeke en de heraanleg van de marktomgeving in 2016 werd door de stad via het internet een wedstrijd uitgeschreven: ‘Harelbeke zoekt naam’. Uit de 480 inzendingen koos het stadsbestuur toen voor ‘Het Vrije’ als startnaam van het bouwproject. Het was een naam met een historische onderbouw. En ik dacht, potverdorie, als bestuurslid van de Roede weet ik niet eens wat ‘Het Vrije’ is. Ik ben beginnen opzoeken en ik kwam automatisch bij het kapittel uit. Het Vrije was namelijk tot het einde van het ancien régime de aanduiding van een territorium rond de Sint-Salvatorkerk, de kern van de kapittelheerlijkheid. ‘Het Vrije van het kapittel’ vormde een enclave binnen de Harelbeekse stadscontouren en was enkel afhankelijk van God en de zon. Grosso modo was dit territorium in het noorden begrensd door de Leie en in het zuiden door de Gentsestraat. In het oosten strekte het zich uit tot waar nu de Toekomststraat ligt en in het westen tot waar vroeger de Arendsbeek lag, zeg maar waar nu Optiek Vandeputte is. Gedurende meer dan zeven eeuwen slaagden de kapittelheren erin om ‘het Vrije’ te behoeden van externe wetten en financiële lasten.’
Kunnen we in Harelbeke nu nog sporen terugvinden van het kapittel?
‘Het grootste spoor is de kerk van Harelbeke. Er was ook een kapittelschool die zich op de Parette bevond. En de kapittelheren, seculiere kanunniken, woonden in afzonderlijke huizen rond de kerk. Bijvoorbeeld op de hoek waar nu restaurant de Mart is, of op de hoek waar nu de bank Belfius is: dat waren huizen van kapittelheren. In het algemeen waren dat dus gefortuneerde mensen.
In de kerk zelf wordt het hoofdaltaar afgescheiden door een smeedijzeren koorhek. Wel, achter dat hek was het domein van de kapittelheren. Zij waren met 12 en zaten in het koorgestoelte met vooraan de plaats van de proost. Hun officiële taak was het bidden van het getijdengebed, het optimaliseren van de erediensten en de catechese. Zij trokken zich niet veel van het volk aan en waren niet parochiaal. De zielezorg van Harelbeke was veeleer het werk van een pastoor. Het gewone volk zat dan ook niet voor het hoofdaltaar, maar voor een zijaltaar van de kerk. Het parochiealtaar van Harelbeke was het altaar dat nu achter het orgel gesitueerd is. Dikwijls waren er geschillen tussen de pastoor en de kanunniken en veelal ging het over geld. Bijvoorbeeld omdat er te veel geld van de begrafenissen naar de kanunniken ging en te weinig naar de pastoor.
Als een kanunnik stierf, dan stonden er een hele rij hoogopgeleide kandidaten klaar om zijn positie in te nemen. Zij hadden elk een voorspraak: van de paus, van de graaf, de bisschop,… Voor alle duidelijkheid: dat waren geen Harelbekanen. Het waren Italianen, Spanjaarden, Duitsers, en ook wel Vlamingen. En we weten dat ze zich hier amuseerden. Ze hadden een eigen wijnkelder en ze namen het niet altijd even nauw met de discipline…’
Lieven Defour