En met John Henry Newman (1801-1890) bidden we:
Leid, vriendelijk licht,
te midden van ’t duister dat m’ omringt,
leid gij mij voort!
De nacht is donker, en ik ben ver van huis –
leid gij mij voort!
Richt Gij mijn voet; ik vraag niet om te zien
De verre einder – één stap genoeg voor mij.
We openen de Schrift
Eerste lezing: Jesaja 60, 1-6
Sta op, laat het licht u beschijnen, Jeruzalem, want de Zon gaat over u op en de glorie van de Heer begint over u te schijnen. Want zie: duisternis bedekt de aarde, het donker de volkeren maar over u gaat de Heer op en zijn glorie is boven u verschenen. Volkeren komen af op uw licht, koningen op de luister van uw dageraad. Sla uw ogen op en zie om u heen: van overal stromen ze naar u toe, uw zonen komen van verre, uw dochters draagt men op de arm. Bij het zien hiervan zult gij met blijdschap worden vervuld en uw hart zal bonzen en wijd worden van vreugde. Want de schatten der zee gaan over in uw bezit, de rijkdommen der volkeren worden aan u afgedragen. Een zee van kamelen bedekt u, jonge kamelen van Midjan en Efa. Alle bewoners van Sjeba trekken naar u toe; ze voeren goud en wierook aan en verkondigen luid de roem van de Heer.
Gedachte bij de lezing
Rond 540 voor Christus veranderen de politieke en militaire verhoudingen in Voor-Azië ingrijpend: de Perzen volgen de Babyloniërs op als grootmacht in deze regio. Voor de door de Babyloniërs naar Babel gedeporteerde Judeeërs heeft dat tot gevolg dat zij toestemming krijgen om terug te keren naar hun land van herkomst. De lezing uit Jesaja 60 begint met een oproep. Als God wil verlossen, worden Juda en Jeruzalem uitgenodigd, opgeroepen daarin mee te gaan: ‘Sta op!’ Stralend als de zon gaat Gods licht op over zijn volk. Hij toont zijn glorie. Vaak wordt Gods aanwezigheid in de Bijbel verbonden met licht. En het licht overwint.
Volken en koningen komen ernaartoe. En opnieuw een oproep: ‘Sla uw ogen op, kijk om u heen.’ Dan zal men mensen zien komen, over zee en over land. Een bron van vreugde. Zij komen niet met lege handen. Zij hebben hun rijkdommen mee: jonge kamelen, goud en wierook. Enkelen van hen die komen worden met name genoemd: Midjan, Efa, Sjeba. Deze namen komen voor in Genesis 25, 1-4 als nakomelingen van Abraham en zijn tweede vrouw Ketura, nakomelingen die ooit door Abraham oostwaarts werden weggezonden (Genesis 25, 6). Jesaja 60 bezingt dus dat oude verwanten elkaar weer gaan ontmoeten. Zij die naar Juda en Jeruzalem komen hebben niet alleen geschenken bij zich, maar verkondigen ook de lof van de Eeuwige.
De lezing is vooral gekozen omwille van het laatste vers: de volkeren die goud en wierook aanvoeren, doen denken aan de wijzen uit het Oosten met hun geschenken: goud, wierook en mirre.
Antwoordpsalm: Psalm 96 (nachtmis)
Volken der aarde huldigen U, Heer.
Mijn God, verleen de koning uw wijsheid,
de koningszoon uw rechtvaardigheid.
Rechtvaardigheid zal in zijn dagen ontbloeien
en welvaart alom tot het einde der maanden. Refrein
Regeren zal hij van zee tot zee,
vanaf de Rivier tot de grens van de aarde.
Vorsten van Tarsis, van verre kusten, zenden geschenken,
Arabische heersers en Etiopen betalen hem cijns.
Hem huldigen alle vorsten der aarde
en alle volkeren dienen hem. Refrein
De arme die steun vraagt zal hij bevrijden,
de ongelukkige zonder hulp.
Hij zal zich ontfermen over misdeelden,
de zwakken schenkt Hij weer levensmoed. Refrein
Evangelie: Matteüs 2, 1-12
Toen Jezus te Bethlehem in Juda geboren was, ten tijde van koning Herodes, kwamen er te Jeruzalem Wijzen uit het oosten en vroegen: ‘Waar is de pasgeboren koning der Joden? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen.’ Toen koning Herodes dit hoorde werd hij verontrust en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle hogepriesters en Schriftgeleerden van het volk bijeen en legde hun de vraag voor waar de Christus moest geboren worden. Zij antwoordden hem: ‘Te Bethlehem in Juda. Zo immers staat er geschreven bij de profeet: En gij Bethlehem, landstreek van Juda, gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman te voorschijn treden, die herder zal zijn over mijn volk Israël!’ Toen ontbood Herodes in het geheim de Wijzen en hij vroeg hun nauwkeurig naar de tijd waarop de ster verschenen was. Daarop zond hij hen naar Betlehem met de opdracht: ‘Gaat een zorgvuldig onderzoek instellen naar het Kind, en wanneer gij het gevonden hebt, bericht mij het dan opdat ook ik het hulde kan gaan brengen.’ Na de koning aanhoord te hebben vertrokken zij. En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging voor hen uit totdat ze boven de plaats waar het Kind zich bevond stil bleef staan. Op het zien van de ster werden zij vervuld van overgrote vreugde. Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde. Zij haalden hun schatten tevoorschijn en boden het geschenken aan: goud, wierook en mirre. En in een droom van Godswege gewaarschuwd niet meer naar Herodes terug te keren, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.