Maar Herodes heeft het zeer moeilijk met dit alles. Hij vreest dat het nieuwe dat die oosterse wijzen op het spoor zijn gekomen, wel eens het einde zou kunnen betekenen van zijn koningschap. Wanneer de wijzen vertrekken, zegt hij dan ook: 'Houd me alsjeblief op de hoogte van het resultaat van jullie zoektocht, want ik wil die nieuwe koning graag een bezoek brengen.' Waar dat op uitliep, weten wij ondertussen: de kindermoord van Bethlehem. God is kennelijk niet altijd welkom in de wereld van de gevestigde autoriteiten.
En plots is die ster daar weer. Die ster leidt hen niet naar een paleis, maar naar een gewoon huisje, een grot, een stal; het maakt niet uit. De godzoekers trekken er hun conclusie uit: God wil onder de mensen zijn. Hij is geen koning in een paleis, maar een kind dat met zijn vader en moeder in een gewoon huis zijn intrek heeft genomen.
En die mensgeworden God zal later, groot geworden, de mensen opzoeken in die gewone huizen. Eerst in dat huisje, die stal in Bethlehem, waar de wijzen Hem vonden, Hem aanbaden en Hem hun geschenken aanboden. Daarna in het huis te Nazareth waar Hij opgroeit. Heel zijn verdere leven zal Hij de mensen opzoeken in hun huizen: de schoonmoeder van Petrus in Kafarnaüm, bij tollenaars en zondaars, met zijn vrienden in de bovenzaal in Jeruzalem, bij twee van zijn leerlingen in Emmaüs. God voelt zich niet te groot en te hoog verheven om tussen de mensen te leven en te wonen. Waar twee of drie in zijn Naam samen zijn, is Hij in hun midden.
God wil dicht bij de mensen zijn. Hij wil ons aardse leven delen. Hij is geen God die zich ongenaakbaar verschanst achter de sterren, maar een God die zich laat vermoeden, laat ervaren. Maar om zijn aanwezigheid te ervaren in ons leven, moeten we wel leven vanuit een verwachting, moeten we ons losmaken van onze vooroordelen, moeten we op weg durven gaan. Proberen wij zo echte godzoekers te zijn, onze ogen en ons hart gericht houden op de tekenen van God in ons leven.
Jan Verheyen, pastoor-deken