Een nieuwe roeping
Het verschijningsverhaal dat we vandaag in het evangelie lezen, is van een totaal andere aard dan dat van vorige week.
Toen waren de leerlingen allemaal – op Tomas na – bijeen in hun gewone verblijfplaats in Jeruzalem.
Ze waren nog helemaal in de ban van de recente gebeurtenissen rond Jezus’ arrestatie en kruisdood.
Plotseling staat Jezus in hun midden, ook al zijn de deuren gesloten.
Er bestaat geen twijfel over dat hij het is, zij herkennen hem onmiddellijk.
Hij spreekt hen toe, plechtig en officieel, en zendt hen met een opdracht de wereld in: ‘Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u’.
De leerlingen ontvangen de heilige Geest.
Het is Pasen en Pinksteren tegelijk.
Het verhaal van vandaag is daarvan op alle vlakken het tegendeel.
De leerlingen zijn niet meer allemaal samen in Jeruzalem.
Zeven van hen zijn naar Galilea getrokken, naar de streek van het meer van Tiberias, de omgeving waar zij vroeger thuis waren.
Zij bevinden zich niet in een gesloten verblijfplaats, maar in het open veld en daarna in de boot op het meer.
Zij nemen hun gewone bezigheden weer op: zij gaan vissen, wellicht om zo het verleden trachten te vergeten.
Jezus staat niet plotseling in hun midden en zij herkennen hem ook niet onmiddellijk.
Er staat iemand op het strand, die niet plechtig en officieel, maar heel gewoon praat: ‘Vrienden, hebben jullie soms wat vis? – Werpt het net uit, rechts van de boot – Haalt wat van de vis die jullie gevangen hebben – Komt ontbijten!’.
Langzaam groeit de herkenning.
‘Het is de Heer!’, zegt één van hen.
Maar er blijft enige aarzeling: ‘Wetend dat het de Heer was, durfde niemand hem vragen: Wie zijt gij?’.
Dit merkwaardige zinnetje vertolkt de spanning die altijd verbonden blijft met de ervaring van de Verrezene.
Hij is het – en hij is het toch niet.
Of liever: hij is op een totaal nieuwe wijze aanwezig, anders dan tijdens zijn aardse leven.
De herkenning groeit in en door gewone handelingen, die de leerlingen herinneren aan wat zij vroeger met Jezus beleefd hebben.
Het samenzijn bij het meer.
De onverwacht grote visvangst.
Jezus die zich gedraagt als de gastheer: hij neemt het brood en de vis en deelt ze uit.
Ze voelen aan en weten: hij is er weer, Jezus is terug in de kring.
Maar Pinksteren is het nog niet, Petrus zal nog moeten leren wat het betekent, Jezus echt te volgen.
Het houtskoolvuur dat op de oever van het meer was aangelegd, is voor Petrus al een bijzonder signaal.
Het herinnert hem aan het houtskoolvuur waaraan hij zich warmde toen hij Jezus verloochende (zie Johannes 18,18).
Hij die Jezus drie keer heeft verloochend, wordt nu drie keer door Jezus ondervraagd. ‘Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij lief?’.
Het is een pijnlijk moment voor Petrus.
Hij kan niet anders dan stamelen: ‘Heer, Gij weet alles; Gij weet dat ik U bemin’.
Hij moet zichzelf aanvaarden zoals hij werkelijk is, zwak en kwetsbaar.
Dan pas kan de kracht van de Verrezene in hem aan het werk gaan en hem toerusten voor zijn taak: ‘Weid mijn schapen’.
In alle vier de evangelies roept Jezus zijn eerste leerlingen helemaal in het begin van zijn openbare optreden.
In het oudste evangelie, dat van Marcus, zijn Simon (Petrus) en zijn broer Andreas de eerst geroepenen (zie Marcus 1,16-18).
Ook in het begin van het Johannes-evangelie roept Jezus enkele leerlingen en nodigt hen uit hem te volgen.
Maar Simon krijgt dan alleen nog maar zijn nieuwe naam (zie Johannes 1,42).
Het ‘Volg mij’ krijgt hij nu pas te horen, in de allerlaatste zin van de evangelielezing van deze zondag.
Johannes heeft het roepingswoord voor Petrus bewaard tot het einde, voor de oud geworden Petrus, die de touwtjes niet meer in handen heeft maar door anderen ‘gebracht wordt waarheen hij niet wil’.
De ontmoeting met de Verrezene betekent een nieuw begin, een nieuwe roeping, ook voor ons.
In het begin van de evangelielezing staat dat er zeven leerlingen bijeen waren.
Slechts vijf worden bij name genoemd.
De zesde is wellicht ‘de leerling van wie Jezus veel hield’ (vers 7).
Maar de zevende – dat kan ieder van ons zijn.
Door die zevende, anonieme leerling wordt het verhaal opengetrokken naar elke tijd.
Paul Kevers