Het feest van de heilige Familie is van recente datum. Het werd pas in het begin van de twin-tigste eeuw door paus Leo XIII ingesteld. De bedoeling was hoofdzakelijk pastoraal: men wilde het verborgen leven van het ‘huisgezin van Nazaret’ tot voorbeeld stellen aan de he-dendaagse christelijke gezinnen. De liturgiehervorming van het Tweede Vaticaanse Concilie heeft dat accent nog versterkt door de keuze van de eerste en de tweede lezing voor het A-jaar. In de oude liturgie was het epistel Kolossenzen 3,12-17. Dezelfde tekst is vandaag als tweede lezing gekozen, maar dan verlengd tot en met vers 21, zodat aan Paulus’ prachtige verzen over verdraagzaamheid, liefde en vrede nu ook de ‘familiale plichtenleer’ wordt toe-gevoegd, met zijn achterhaalde rollenpatroon: ‘Vrouwen, weest uw man onderdanig...’. De eerste lezing bevat een aantal aansporingen en wijsheidsspreuken in verband met de eerbied die kinderen aan hun ouders verschuldigd zijn.
Toch worden in de woorddienst van deze viering ook andere accenten gelegd, die de horizon van dit feest verruimen. Het gaat vandaag niet alleen over het kleinschalige gezin. Het gaat evenzeer over de grote familie van Gods volk, over allen die ‘het woord van God horen en het willen volbrengen’ en die Jezus zijn broeders en zusters noemt (zie Lucas 8,21).
In de evangelielezing zien we hoe Jezus het lot van zijn volk deelt. Matteüs benadrukt dat, door in zijn kindheidsevangelie te zinspelen op verhalen en teksten uit het Oude Testament. Daardoor plaatst hij Jezus in de lijn van Mozes en van het volk Israël. Ook Mozes ontsnapte als baby aan een kindermoord, die bevolen was door een koning (in het geval van Mozes: de Egyptische farao; bij Jezus: koning Herodes). En toen Mozes het opnam voor zijn broeders en een Egyptische slavendrijver gedood had, week hij uit naar Midjan, want de farao wilde hem doden (zie Exodus 2). Dat Matteüs aan dit verhaal gedacht heeft, blijkt uit vers 20 van de evangelielezing. Daar citeert hij bijna letterlijk Exodus 4,19, in het meervoud: ‘allen die (het kind) naar het leven stonden, zijn gestorven’ – hoewel alleen Herodes Jezus naar het leven stond. Door het citaat uit de profeet Hosea in vers 15 trekt Matteüs bovendien een pa-rallel tussen Jezus en Israël. De volledige tekst van Hosea luidt: ‘Toen Israël nog jong was, kreeg Ik het lief, en uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen’ (Hosea 11,1). Dat is een verwij-zing naar de uittocht uit Egypte.
Pas ‘uit Egypte geroepen’ komt Jezus in een ‘woestijnsituatie’ terecht en moet hij de wijk nemen naar Galilea. Jezus, Jozef en Maria leiden aanvankelijk niets anders dan een vluchte-lingenbestaan. Vanaf zijn geboorte deelt Jezus het lot van alle armen en verschoppelingen. Als een nieuwe Mozes zal hij hen wegvoeren uit het slavenhuis en hun de weg wijzen naar het ‘beloofde land’ of het rijk Gods: een nieuwe samenleving in Gods naam.
In de tweede lezing maakt Paulus duidelijk waarop die nieuwe samenleving is gebouwd: het woord van God, de vrede van Christus en de liefde als de band der volmaaktheid. Deze sa-menleving wordt gekenmerkt door tedere ontferming, goedheid, deemoed, zachtheid en ge-duld. Daar wordt God met een dankbaar, zingend hart verheerlijkt, in elk woord en in elke daad. Tot dit ‘familieleven’ zijn wij allen geroepen.
De eerste lezing, uit de Wijsheid van Jezus Sirach, is een uitvoerig commentaar op het vier-de gebod: ‘Eer uw vader en uw moeder. Dan zult u lang leven op de grond die de Heer uw God u schenkt’ (Exodus 20,12). Hoewel de tekst van Jezus Sirach tijd- en cultuurgebonden is, geeft hij ons toch een belangrijke gedachte mee. De ouders zijn de dragers en de doorge-vers van de traditie. Volgens de Bijbel zijn het de ouders die de Tora aan hun kinderen door-geven: ‘Wanneer uw kind u later vraagt: Wat betekenen toch die verordeningen, bepalingen en voorschriften, die de Eeuwige, onze God, u gegeven heeft? Dan moet gij antwoorden: ‘Wij waren slaven van Farao in Egypte, maar de Eeuwige heeft ons met sterke hand uit Egypte geleid...’ (Deuteronomium 6,20-21). Zij geven aan de nieuwe generaties de wegwij-zers naar een menswaardige samenleving door. ‘Zijn ouders niet eren’ betekent dan zoveel als die fundamentele levensoriëntaties miskennen.
Paul Kevers