De profeet Jesaja luidt de Advent in. Op elk van de vier adventszondagen begint de woorddienst met een messiaans visioen van Jesaja. In de Advent van het nieuwe liturgische A-jaar dat we vandaag beginnen, geeft deze profeet onmiskenbaar de toon aan van de zondagsliturgie.
In het bekende visioen dat we vandaag lezen, ziet en hoort de profeet alle volkeren optrekken naar de tempel van de Eeuwige op de berg Sion in Jeruzalem. In zijn visioen wordt de bescheiden heuvel, die de Sionsberg in werkelijkheid is, de hoogste van alle bergen. Hij krijgt de dimensies van een mythologische ‘godsberg’, zoals we die ook in andere culturen aantreffen. In de context van de Bijbel wordt Sion bovendien de tegenhanger van de toren van Babel in Genesis 11: een plek waar de volkeren elkaar vinden en vrede stichten.
Dat de tempel van Jeruzalem het centrum van de wereld wordt, klinkt verwaand. Toch zegt de profeet niet dat de volkeren in die tempel offers komen brengen of zich tot de eredienst van Jahweh bekeren. Zij komen er luisteren naar de Tora, het wijzende woord van de Eeuwige. Dat woord wijst de weg naar gerechtigheid (‘Hij zal recht doen heersen onder de volkeren’) en zo naar vrede (‘dan smeden zij hun zwaarden om tot ploegscharen...’). Gerechtigheid brengt vrede voort, zegt Jesaja elders (32,17).
Hetzelfde visioen komt ook voor bij de profeet Micha, een jongere tijdgenoot van Jesaja (Micha 4,1-4). Daar wordt er nog een zin aan toegevoegd: ‘Iedereen zal onder zijn wijnrank zitten of onder zijn vijgenboom, door niemand opgeschrikt’. De vrede, vrucht van gerechtigheid, groeit zowel tussen de volkeren als in het hart van ieder mens.
De vertaling ‘op het einde der dagen’ wekt de indruk dat het visioen op het einde der tijden slaat. Maar de Hebreeuwse uitdrukking die hier gebruikt wordt, betekent ‘in de toekomst’. Dit visioen vertolkt dus een reële, historische verwachting van de profeet. Als de mensen luisteren naar het woord van de Ene, als de mensen gerechtigheid willen leren – elke mens tot zijn recht laten komen, recht doen aan de zwaksten, in harmonie leven met zichzelf en met de omgeving – dan zal de vrede, in de volle bijbelse zin van het woord, werkelijkheid worden.
In dat licht moeten wij wandelen, zegt de profeet. Die toekomstdroom kan werkelijkheid worden, als wij ons vandaag al aansluiten bij de toekomstige pelgrimstocht van alle volkeren. ‘Ik was verheugd toen ik het hoorde: Wij gaan op weg naar het huis van de Heer’, zingt de psalmist in de antwoordpsalm. Blijf niet bij de pakken neerzitten, maar begeef je op weg naar het licht. In de natuur breekt nu de donkerste tijd van het jaar aan. De dagen korten nog: pas over een paar weken is het winterzonnewende. Maar in de liturgie zingen wij nu al, met woorden van Paulus in de tweede lezing van deze dag: ‘De nacht loopt ten einde, de dag komt naderbij’, en wij ontsteken de eerste kaars op de adventskrans. In de donkerste tijd van het jaar verzekert de liturgie ons dat er licht is, maar we moeten het willen zien. Het is tijd om wakker te worden, schrijft Paulus. Laten wij ons wapenen met het licht. Bekleed u met de Heer Jezus Christus.
Want Christus is het licht. Het licht waarin wij moeten wandelen, komt van God. Van in den beginne laat God zijn licht schijnen in de duisternis (Johannes 1), en dat doet God vandaag nog altijd. Alleen: wij moeten het willen zien. Met de woorden van Jezus in de evangelielezing: ‘Weest waakzaam, want de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht’.
Je ogen naar het licht zetten betekent: waakzaam en aandachtig zijn en blijven geloven in de toekomst. Luisteren naar het woord van de Heer. Dat woord in praktijk brengen, door concrete daden van gerechtigheid. Dat alle volkeren hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen, is verre toekomstmuziek. Maar elke mens die al was het maar één hatelijk woord dat hem op de lippen lag, inslikt en vervangt door een constructief voorstel, heeft een stap gezet op weg naar het huis van de Heer en de dageraad van de menswording dichterbij gebracht. Kijk, het wordt licht!
Paul Kevers