Langs de weg
Jezus met zijn leerlingen komt aan in Jericho, de palmenstad.
Het was ongetwijfeld een uitbundig en enthousiast gezelschap. Toen ze de stad verlieten, was de groep aangegroeid tot een flinke menigte.
Er is duidelijk plaats voor iedereen, hoe meer zielen, hoe meer vreugde.
Of toch niet, langs de weg zit een blinde bedelaar, Bartimeüs de zoon van Timeüs.
Zijn naam wordt tweemaal vermeld, als om te beklemtonen hoe belangrijk hij is.
Een blinde is iemand die heel sterk geïsoleerd is, hij ziet niemand, hij weet niet wie er zoal in de omgeving is.
Maar hij hoort het en zodra hij verneemt dat de vermaarde Jezus van Nazareth er is, laat hij zich gelden.
Hij begint luidkeels te roepen om toch maar opgemerkt te worden en mee te tellen.
Hij weet duidelijk tot wie hij zich richt: ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij’.
Hij heeft reeds veel over Jezus gehoord en weet wie Hij is, de afstammeling van David, de beroemde koning van Israël, zijn bede is heel onbepaald: ‘heb medelijden met mij’.
De reacties van de omgeving van Jezus zijn niet hoopgevend, 'velen snauwen hem toe te zwijgen’.
Eigenlijk had je wat meer empathie verwacht van het gezelschap rond de grote prediker van de liefde.
Hun harde reactie kan Bartimeüs echter niet doen zwijgen, hij heeft tenslotte niets te verliezen.
Hij gaat nog veel harder roepen: ‘Heb medelijden met mij’. Hij heeft geluk, zijn roepen is tot Jezus zelf doorgedrongen, de Heer blijft staan en zegt: ‘Roep hem eens hier’.
Meer kan de blinde echt niet wensen, de Heer zelf doet hem bij zich komen, het isolement is doorbroken.
En de houding van de menigte wordt plots heel anders, het is gedaan met snauwen en doen zwijgen.
Nu staan ze aan zijn zijde: ‘Heb goede moed, sta op, Hij roept u.’
Wat kan een afgeschreven, geïsoleerd mens zich meer wensen dan dat de Heer zelf hem roept, Hij mag opstaan, hij hoort er bij.
De enige beschutting die hij tot dan toe had, zijn mantel, werpt hij af.
Mantel is in het Latijn pallium, wij kennen de term uit de uitdrukking ‘palliatieve zorg’, het laatste wat de mens in nood nog verwachten mag als alle andere wegen rond hem dichtslibben.
Zelfs die zorg heeft Bartimeüs niet meer nodig als hij Jezus dicht bij zich weet.
Je vraagt je af waar hij het vandaan haalt, de blinde springt overeind en komt naar Jezus toe.
Alles wordt nu anders, hij die vroeger naar de rand geduwd werd en uitgesloten, staat nu in het centrum, Jezus stelt hem zelfs een vraag, de belangrijkste vraag die er voor hem is: ‘Wat wilt ge, dat ik voor u doe?’
Ik denk niet dat de blinde veel moeite had om op die vraag te antwoorden.
Om het belang van de situatie te benadrukken, spreekt hij Jezus met een andere term aan: ’Rabboeni’, mijn Meester, maak dat ik zien kan’.
Voor Jezus is alles klaar, de man beschikt over wat nodig is om te zien, om Hem te zien: ‘geloof’.
En de effecten zijn ook onmiddellijk: ‘Ga, uw geloof heeft u genezen’.
De man kan zien, maar denk niet dat hij zich nu gaat vergapen aan de hele wereld van ongekende sensaties die zich aan hem openbaart.
Er wordt geen verder commentaar geleverd, hij sluit zich bij Jezus aan op zijn tocht.
Van blinde aan de rand tot volgeling van Jezus op zijn tocht, er is geen groter ommekeer denkbaar.
Gedaan met daar zitten bedelen om aan je brood te geraken, afgesnauwd worden als je iets wil zeggen…
Wie de Heer gezien heeft en door Hem gezien is, kan aan een nieuw leven beginnen.
Voor Bartimëus is het inderdaad begonnen en ik kan me niet voorstellen dat hij zich de rijkdom van zijn nieuwe bestaan heeft laten ontnemen.
En wij, de meesten van ons kunnen wel zien, maar zijn we niet met velen die gewoon aan de kant blijven zitten en het niet eens gewaar worden als de Heer Jezus voorbijkomt?
Wij laten Hem voorbijgaan en missen de kans van ons leven.
Laten we in de leer gaan bij Bartimeüs en net zoals hij, Jezus zien en ontmoeten en vooral… Hem volgen op zijn tocht, het wordt de boeiendste tocht van ons leven.
Luc De Baene