Ondanks tegenstand
Het pad van een profeet loopt zelden over rozen.
Profeten ondervinden tegenstand, zij moeten lijden omwille van hun boodschap. Zij praten de mensen niet naar de mond, maar klagen het onrecht aan en stellen hun toehoorders voor een ondubbelzinnige keuze.
Zulk een boodschap wordt niet graag gehoord.
Dat heeft bijvoorbeeld de profeet Jeremia ervaren.
In de laatste jaren van het koninkrijk Juda voelde Jeremia de dreiging die van de Babylonische veroveraars uitging, zeer goed aan.
Hij waarschuwde ervoor en riep op tot bekering, maar hij werd door bijna niemand geloofd.
Hij kreeg het vooral aan de stok met de leidende kringen van Jeruzalem.
Hij werd bespot en belachelijk gemaakt en kwam meer dan eens in de gevangenis terecht.
De eerste lezing bevat een gedeelte van het roepingsverhaal van Jeremia.
Daarin wordt aangekondigd wat de profeet te wachten staat.
‘Omgord uw lenden, sta op en zeg tot het volk alles wat Ik u opdraag. Laat u door hen niet afschrikken… Zij zullen u bestrijden, maar niets tegen u vermogen, want Ik ben bij u om u te redden. Zo spreekt de Heer’.
Ondanks tegenstand moet de profeet moedig het woord blijven verkondigen.
God is zijn kracht.
Jezus deelt het lot van de profeten.
Dat blijkt uit de evangelielezing, die het onmiddellijke vervolg is van de lezing van vorige zondag.
Jezus is op sabbat in de synagoge van Nazaret.
Hij leest er voor uit de profeet Jesaja en houdt een korte toespraak: ‘Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt, is thans in vervulling gegaan’. <
In het evangelie van Lucas is dat het eerste publieke optreden van Jezus.
Lucas heeft dat verhaal uitgewerkt tot een model, een soort programma van wat Jezus te wachten staat.
En wat de volgelingen van Jezus te wachten staat, want Lucas schrijft zijn evangelie ook vanuit zijn ervaring van wat er in de eerste kerk gebeurt.
In de synagoge van Nazaret oogst Jezus eerst instemming en bewondering.
Maar dan slaat de stemming om.
Op het einde worden de mensen woedend en jagen ze hem de stad uit.
Jezus was een teken van tegenspraak.
Enerzijds werd hij door het volk erkend en toegejuicht als de Messias.
Anderzijds werd Jezus ook miskend, verstoten en uit de weg geruimd.
‘Geneesheer, genees uzelf’.
Dat spreekwoord verwijst naar de genezingen die Jezus in heel het joodse land verrichtte, maar die niet altijd op geloof werden onthaald.
De spreuk ‘Geen profeet wordt aanvaard in zijn eigen vaderstad’ vertolkt natuurlijk wat Jezus op dat moment in Nazaret ondervindt, maar ze verwijst ook al naar Jezus’ lijden en dood in Jeruzalem.
Jezus roept vervolgens twee verhalen uit het Oude Testament in herinnering.
Het zijn verhalen over profeten die meer geloof vonden bij vreemdelingen dan bij hun eigen volk: Elia bij de weduwe van Sarepta en Elisa bij de Syriër Naäman (zie eerste boek Koningen 17,8-24 en tweede boek Koningen 5).
Dat heeft Jezus ook meegemaakt, bijvoorbeeld bij de Romeinse honderdman of bij de melaatse Samaritaan (zie Lucas 7,9 en 17,11-19).
En dat hebben vooral Paulus en de eerste christelijke predikers meegemaakt.
Op hun missietochten gaan zij altijd eerst naar de joodse synagoge.
Wanneer zij daar geen gehoor vinden en soms zelfs – zoals Jezus – de stad uitgejaagd worden, wenden zij zich tot de heidenen, die wel ontvankelijk zijn voor de christelijke boodschap (zie Handelingen 13,14-51; 17,1-9; 18,4-7; 28,17-28).
Waar haalt een profeet de kracht vandaan om, ondanks tegenstand, toch stand te houden?
Wat was het geheim van Jezus?
Daarover gaat de tweede lezing. ‘De liefde zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan... Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij’.
In dit ‘hooglied van de liefde’ heeft Paulus uitgedrukt wat hemzelf bezielde en wat het fundament is van het christelijk leven.
De liefde van Christus leeft in hem (zie ook Galaten 2,20).
‘De liefde van Christus laat ons geen rust’, schrijft hij elders aan de Korintiërs (tweede brief 5,14).
Die liefde voedt de hoop op een heerlijkheid die alles vervult: ‘Thans zien wij in een spiegel, onduidelijk, maar dan van aangezicht tot aangezicht.
Thans ken ik slechts ten dele, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals God mij kent’.
Paul Kevers