ABLUTIE
(Lat.: ablutio: wassing)
Reiniging van de kelk en de pateen na de communie van de eucharistieviering. Gebeurt aan de credenstafel(*).
ABSIS
Halfronde of veelhoekige uitbouw die de kerk en het kerkkoor afsluit, waar zich vaak het hoogaltaar bevindt ofwel de sedes (zetel) van de voorganger.
ABSOLUTIE
(Lat.: absolutio: vrijspraak)
Aan het einde van een biechtgesprek (ook wel sacrament van de verzoening) wordt door de priester Gods vergeving uitgesproken.
ABSOUTE
(Lat.: absolvere: vrijspreken)
Oude volkse benaming voor het afscheidsritueel aan het eind van de uitvaartliturgie. Na een gebed om vergeving wordt het lichaam van de overledene besprenkeld met wijwater(*) en met wierook(*) geëerd.
ACCLAMATIE
(Lat.: acclamatio: aanroeping, juichkreet)
Vorm van instemming bij een gebed of bij een lezing. Komt veelvuldig voor in de liturgie. Bijvoorbeeld: ‘Amen’, ‘En met uw geest’, ‘U komt de lof toe’. Via dergelijke aanroepingen drukt de gemeenschap haar betrokkenheid en instemming uit met de voorganger(*).
ACOLIET
(Gr.: akoulouthos: hij die begeleidt, de dienaar)
Ook misdienaar genoemd.
AGAPE
(Gr: liefde)
Gebedsviering in de vroegchristelijke gemeenschappen. Bestond uit de zegening van het licht, psalmgezang, gebed en maaltijd. Ging vermoedelijk vooraf aan de eucharistieviering. Nadruk lag op de onderlinge verbondenheid, de broederlijke liefde en de armenzorg.
ALBE
(Lat.: albus: wit)
Wit kleed met lange mouwen. Werd oorspronkelijk enkel gedragen door de priester en de diaken tijdens de liturgische vieringen. Misdienaars, zangers, lectoren en gebedsleiders kunnen ze ook dragen.
ALLELUIA
(Hebr.: loof de Heer)
Vreugdevolle acclamatie(*) die de zang of de lezing van het evangelie inleidt.
ALLERHEILIGSTE
Na het eucharistisch gebed is Jezus, de Heer, in de gedaante van brood en wijn blijvend aanwezig bij zijn volk. Het heilig brood dat wordt vereerd, aanbeden en bewaard, noemt men het Allerheiligste Sacrament, of ook kortweg het Allerheiligste.
ALTAAR
(Lat.: altus: hoog, verheven)
Stond in oude tijden op een heuvel: de contactplaats tussen God en de wereld.
ln de christelijke Kerk is het, samen met de ambo voor de Schrift, de centrale plaats in het kerkgebouw. Meestal heeft het de vorm van een vaste tafel, al is ook de massieve, gesloten vorm veel verspreid. Als offertafel is het altaar symbool van Christus. Het altaar wordt daarom vereerd en bescheiden versierd. Het is niet passend er een bewaarplaats voor boeken en dergelijke van te maken. Op het altaar wordt in principe enkel datgene geplaatst wat voor de viering van de eucharistie noodzakelijk is, met name de pateen met brood en de kelk met wijn.
ALTAARDWAAL
Linnen doek dat het altaar bekleedt. Bij oude altaren reiken de smalle zijden vaak tot de grond. Bij moderne altaren die aan de zijkanten bewerkt zijn, bedekt een bescheiden altaardwaal alleen het bovenblad.
AMBO
(Gr.: anabainein: opstijgen)
Verhoogde plaats tussen de altaarruimte en het schip(*) van de kerk. Van op de ambo worden de Schriftlezingen voorgelezen en wordt de homilie gehouden. Ook de antwoordpsalm en de paasjubelzang worden vanaf de ambo gezongen. De intenties van de voorbede kunnen aan de ambo worden gelezen. De ambo is niet de plaats van de cantor(*).
AMICT
(Lat.: amictus: omhulling, gewaad)
Linnen doek, voorzien van twee linten, dat onder de albe over de schouders wordt gedragen. Bepaalde kloosterlingen maken van de amict een kap die dan over de kazuifel(*) of de kovel(*) wordt neergelaten.
AMPULLEN
(Lat.: ampulla: zalfflesje)
Kannetjes in glas, tin of zilver waarmee de acolieten(*) water en wijn aandragen bij de voorbereiding van de gaven in de eucharistieviering; De heilige oliën(*) worden meestal in tinnen ampullen bewaard.
ANAFORA
(Gr.: anapherein: omhoog brengen, aanbieden)
Vooral in de oosterse kerken is dit de benaming van het eucharistisch gebed.
ANAMNESE
(Gr.: anamnesis: herinnering)
Deel van het eucharistisch gebed dat aansluit bij de acclamatie(*) na de consecratie(*), en waarin de gedachtenis gebeurt van het lijden, de dood, de verrijzenis en de hemelvaart van de Heer.
ANTEPENDIUM
(Lat.: voorhangsel)
Afhangend kleed aan het altaar en aan de lezenaar, in de kleur van de liturgische tijd. Meestal is het versierd met een symbool dat past bij het feest of de tijd van het liturgisch jaar(*). Oude antependia zijn vaak kostbare stukken brokaat.
ANTIFOON
(Gr.: antiphona: tegenstem)
Vers of refrein dat meestal aan de Schrift is ontleend en dat voor en na de psalm - en soms nog vaker - wordt gezongen en herhaald. Zie ook 'O-antifonen'.
ANTWOORDPSALM
De psalmverzen die antwoord geven op de eerste lezing. Ook, maar minder juist, tussenzang genoemd. Zie ook 'De psalmen: God loven met de woorden van God zelf'.
ASPERGES
(Lat.: aspersio: besprenkeling)
Besprenkeling met wijwater(*). Kan gebeuren bij het begin van de eucharistieviering op zondag, vooral in de paastijd. De besprenkeling in de paaswake is een herinnering aan het doopsel en de doopbeloften.
AVONDWAKE
Een gebedsdienst(*), die gehouden wordt in de avond en vaak een iets langere duur heeft. Bijvoorbeeld op de vooravond van een uitvaart, of aan de vooravond van een feest.
Terug naar het overzicht