1 KONINGEN 17, 17-24
Eerste lezing uit het boek 1 Koningen
In die dagen werd de zoon van Elia's gastvrouw ziek
en zijn ziekte werd steeds erger, totdat alle leven uit hem geweken was.
Toen zei de vrouw tot Elia:
"Man Gods, hoe heb ik het nu met u?
Hebt u bij mij uw intrek genomen om mijn zonden openbaar te maken
door mijn zoon te doen sterven?"
Hij antwoordde: "Geef uw zoon aan mij."
Hij nam het kind uit haar armen
en bracht het naar de bovenkamer waar hij logeerde
en legde het op zijn bed.
Daarop riep hij de Heer aan en zei:
"Heer, mijn God, brengt Gij zelfs over de weduwe bij wie ik te gast ben onheil
door haar zoon te laten sterven?"
Toen ging hij driemaal languit op het kind liggen.
Daarop riep hij de Heer aan en zei:
"Heer, mijn God, laat toch de ziel in dit kind terugkeren."
En de Heer gaf gehoor aan de bede van Elia:
de ziel keerde terug in het kind en het leefde weer.
Toen nam Elia het kind op,
ging van de bovenkamer naar beneden,
trad het huis binnen en gaf het kind aan de moeder.
En Elia zei: "Zie, uw zoon leeft."
Daarop zei de vrouw tot Elia:
"Nu weet ik zeker dat u een man Gods zijt
en dat de Heer werkelijk door uw mond spreekt.
GALATEN 1,11-19
Tweede lezing uit de Galatenbrief
Broeders en zusters, ik verzeker u:
het evangelie dat ik verkondigd heb, is niet door mensen uitgedacht.
Ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd,
maar door een openbaring van Jezus Christus.
Gij hebt toch gehoord hoe ik vroeger als Jood geleefd heb,
hoe ik de kerk van God fel vervolgde en haar trachtte uit te roeien,
en hoe ik velen van mijn leeftijd en mijn volk overtrof
op het stuk van de Joodse godsdienst
in mijn hartstochtelijke ijver voor de overleveringen van het voorgeslacht.
Maar toen besloot God, die mij vanaf mijn geboorte had uitgekozen,
en mij riep door zijn genade,
zijn Zoon aan mij te openbaren opdat ik Hem onder de heidenvolken zou verkondigen.
Daarna vertrok ik meteen naar Arabië,
zonder een mens te raadplegen.
Ik ben ook niet naar Jeruzalem gegaan, naar hen die eerder apostel waren dan ik.
En van Arabië ben ik weer teruggekeerd naar Damascus.
Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om met Kefas kennis te maken:
en ik ben maar veertien dagen bij hem gebleven.
Van de andere apostelen heb ik niemand ontmoet behalve Jakobus, de broeder des heren.
LUCAS 7,11-17
Uit het evangelie volgens Lucas
In die tijd begaf Jezus zich naar een stad die Naïm heette;
zijn leerlingen en een grote groep mensen gingen met Hem mee.
Hij was juist in de nabijheid van de stadspoort gekomen
toen daar een dode werd uitgedragen,
de enige zoon van zijn moeder, die weduwe was.
Een groot aantal mensen uit de stad vergezelde haar.
Toen de Heer haar zag gevoelde Hij medelijden met haar en sprak:
"Schrei maar niet."
Daarop trad Hij op de lijkbaar toe en raakte die aan.
De dragers bleven staan en Hij sprak: "Jongeling, Ik zeg je: sta op!"
De dode kwam overeind zitten en begon te spreken
en Jezus gaf hem aan zijn moeder terug.
Allen werden door ontzag bevangen
en zij verheerlijkten God, zeggende:
"Een groot profeet is onder ons opgestaan,"
en: "God heeft genadig neergezien op zijn volk."
En dit verhaal over Hem deed de ronde door heel het Joodse land en de wijde omtrek.
INGESPROKEN LEZINGEN
(uit de Nieuwe Bijbelvertaling)