In de eerste lezing horen we hoe de profeet Samuel door de Heer geroepen wordt,
maar hij is nog zo jong en onervaren dat hij dat niet door heeft.
Het is pas als zijn leermeester Eli hem erop wijst dat het de Heer is die hem roept,
dat hij antwoordt: ‘Spreek, Heer, uw dienaar luistert.’
Misschien zijn we ons daar niet van bewust,
maar wellicht zijn ook wij heel dikwijls de jonge Samuel
die het niet door heeft dat de Heer hem roept.
Nochtans roept de Heer ook ons bij onze naam,
en vraagt Hij ook ons om naar Hem te luisteren.
En als we dat deden,
als we dus echt naar Hem zouden luisteren,
zouden we veel stemmen horen
van grote en kleine, jonge en oude mensen
via wie God tot ons spreekt:
een kind dat aandacht vraagt aan zijn ouders,
een zieke die graag eens bezoek zou krijgen,
een oudere die zichzelf niet meer kan behelpen,
een gehandicapte die graag een kaartje zou krijgen,
een arme die geen toekomst heeft,
vluchtelingen zonder huis of thuis,
slachtoffers van mensenhandel …
Zoveel naasten zijn hulpbehoevend, eenzaam, verlaten,
en vragen om aandacht, om hulp, om menselijke warmte.
‘Nodig een eenzame uit’ is een slogan die we dikwijls horen.
Misschien vinden we dat een heel mooie slogan, maar hebben we het ooit gedaan?
Hebben we ooit eens een eenzame uitgenodigd?
Hebben we er in deze moeilijke coronatijden zelfs maar aan gedacht
-binnen de opglegde maatregelen- een eenzame op te vangen:
al was het maar met een babbeltje op straat,
in de winkel, op de parking van het warenhuis,
of hielden we ons zo verborgen
achter ons mondmasker dat niemand ons kon herkennen
en ook wij niemand herkenden?
De vraag die Jezus ons stelt is,
net zoals Hij ze aan die twee leerlingen stelt,: “Wat verlang je?
Wil je Mij volgen,
of kom je alleen maar eens kijken wat Ik allemaal zeg en doe?
Of wil je nagaan of je er iets aan overhoudt als je Mij volgt?”
En die vraag moeten wij zeker aan onszelf stellen:
volgen wij Jezus in zijn woorden en daden van liefde, vrede en gerechtigheid,
of brengen we het niet verder dan luisteren, maar niet doen?