Gegeven te Rome, bij Sint-Pieter, op 11 oktober 1639
Dierbare broeders en zusters in Christus,
In onze herderlijke zorg voor het heil van de gelovigen en de groei van ware vroomheid in de Kerk, is het ons een vreugde en een heilige plicht om u heden aan te spreken over een zaak van grote geestelijke waarde.
Op verzoek van de edele heer Mattias van Valle uit Luik en na zorgvuldige overweging en gebed, hebben wij besloten deze broederschap op te nemen in de Aartsbroederschap van het Allerheiligste Sacrament te Rome, die gevestigd is in de basiliek van de Prins der Apostelen — de heilige Petrus.
Deze opname is geschied met instemming van de plaatselijke bisschop en op grond van getuigenissen die getuigen van de christelijke naastenliefde, de vroomheid en het geloof van de Antwerpse broeders en zusters. In gehoorzaamheid aan de richtlijnen van onze voorganger, paus Clemens VIII, voegen wij hen toe aan de geestelijke gemeenschap van onze Aartsbroederschap.
En zo bepalen wij, krachtens het gezag van de heilige apostelen Petrus en Paulus, en in vertrouwen op Gods oneindige barmhartigheid:
Wij schenken aan alle leden van deze broederschap — zowel nu als in de toekomst — dezelfde geestelijke gunsten, aflaten en voorrechten die onze Aartsbroederschap bezit. Dit betekent:
Een volledige aflaat op de dag van toetreding, wanneer men berouwvol is, zijn zonden biecht, de heilige communie ontvangt, en bidt voor de eenheid van de Kerk en het welzijn van de christenheid.
Een volledige aflaat op Corpus Christi, het voornaamste feest van de broederschap, mits men in dezelfde staat van genade verkeert en de kerk bezoekt.
Een aflaat in het uur van de dood, indien men berouw toont, zijn zonden heeft gebiecht of — indien dat niet mogelijk is — oprecht de naam van Jezus aanroept.
Daarnaast verlenen wij deelaflaten aan wie deelneemt aan vrome werken: het bezoeken van de kapel, het begeleiden van het heilig sacrament, het verzorgen van zieken, het bezoeken van gevangenen, het stichten van vrede, en het bidden voor de overledenen. Deze gunsten worden gegeven om zielen te verheffen, het geloof te versterken en de werken van barmhartigheid in ere te houden.
Maar wij waarschuwen ook met liefdevolle strengheid:
Wie aflaten en geestelijke gunsten overdraagt, moet dit doen op uitdrukkelijke wijze — niet in algemene bewoordingen, niet naar analogie, maar in gehoorzaamheid aan de vastgestelde vormen van onze heilige Moeder de Kerk. Geen enkele broederschap mag worden toegevoegd zonder schriftelijke goedkeuring van de bisschop van die plaats. Geen aalmoes mag worden ingezameld zonder zijn zegen. Want wat aan de gelovigen wordt geschonken, mag niet worden vermengd met eigenbelang, maar moet louter zijn uit liefde tot God.
Ook bepalen wij dat alle eerdere toevoegingen, oprichtingen en gunsten die niet volgens deze richtlijnen zijn verleend, binnen één jaar in Europa en twee jaar buiten Europa opnieuw en correct moeten worden bekrachtigd — anders zijn zij ongeldig en zonder kracht.
Wie zich tegen deze bepalingen keert, handelt niet slechts tegen pauselijke richtlijn, maar tegen de eenheid en zuiverheid van de Kerk. Zij die de regels schenden, verliezen hun bevoegdheden, hun ambt en hun geestelijk gezag.
Tot slot bepaal ik, Urbanus, opvolger van Petrus, dat deze bepalingen bindend zijn voor alle tijden. Zij zijn verzegeld, bevestigd en gewaarmerkt met het zegel van onze Aartsbroederschap, en moeten worden voorgelezen en bekendgemaakt in kathedralen en kerken waar het volk samenkomt om God te aanbidden.
Moge deze besluiten tot zegen zijn voor de Kerk. Moge zij leiden tot bekering, liefde en eenheid onder de gelovigen.
In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Amen.