Een beetje toevallig vonden we enkele maanden geleden een partituur van Peter Benoit in onze kluis. Het betreft een mis voor onze Kapel gecomponeerd. We zijn dus met deze partituur naar onze organist Pater Van de Velde getrokken en zo zag het idee het daglicht om deze mis ook eens te laten uitvoeren, en wel op sacramentszondag 2024.
Peter Benoit is geboren in Harelbeke op 17 augustus 1834, in een gezin van negen kinderen. Drie ervan sterven zeer jong. Zijn moeder heeft belangstelling voor cultuur en is actief in de Kamer voor Rhetorica, een vereniging die toneel en poëzie promoot. Zijn vader is onderwijzer en later in 1844 wordt hij rivierwachter. Hij is zelf muzikaal en van hem is een lied bewaard ‘het uur der verlossing’ waarvan we geen opname konden vinden. Hij geeft Peter de eerste muzieklessen viool en zijn zoon blijkt begaafd te zijn. Van de koster Carlier kreeg hij orgel, klavier en zang. Deze Carlier brengt de jonge Peter in contact met het Brussels conservatorium waar hij zijn eerste composities voorlegt.
Zijn vader stuurt hem naar Rijksnormaalschool te Lier, waar hij een leeg blad afgeeft op het ingangsexamen, duidelijk met de bedoeling er niet te willen beginnen. Met de steun van zijn oom kan hij aan het Brussels conservatorium beginnen waar hij zijn eerste prijs Harmonie en Compositie in 1854 haalt. Uit zijn brieven blijkt dat hij het in armoede leeft en regelmatig op water en brood leeft. en heel gelukkig zijn deze jaren niet. Zijn ouders hebben schulden en hij springt bij om deze af te betalen. In 1857 haalt hij de prestigieuze Rome-prijs hij gaat hij naar Duitsland en Frankijk op studiereis. Hier maakt hij kennis met de muziek van grote namen zoals Berlioz, Meyerbeer en Offenbach.
Gaandeweg verandert zijn stemming ten opzichte van de lichtstad. Misschien uit heimwee, misschien uit overtuiging, misschien door de tijdsgeest gedreven slaat hij de weg in van het nationalisme. In 1861 wordt ‘Les enfants de la Belgique’ een waar succes. Het jaar daarop krijgt hij de directie van het orkest van het bekende ‘Théatre des Bouffes Parisiennes’ door Offenbach in het leven geroepen, maar komt enkele maanden later terug naar België. Hij is er thans een bekend en geëerd componist en schrijft talrijke godsdienstige werken zoals Te Deum, Pie Jesu, Quadrilogie Religieuse. Tegelijk breidt zijn repertorium zich uit richting nationalistische en Vlaamse invloeden. Zo schrijft hij op een Nederlandse tekst het oratorium ‘Lucifer’ dat heef positief wordt onthaald. Het Vlaamse karakter van deze uitvoering blijkt uit het feit dat in Brussel het werk werd gebracht door Franstalige zangers, weliswaar met een zwaar accent, eerder dan het te vertalen. Hij wordt ridder in de Leopoldsorde (1865). Twee jaar later stelt hij zich kandidaat voor het bestuur van de stedelijke muziekschool van Antwerpen, op voorwaarde dat ze de naam zou krijgen van Vlaamse Muziekschool van Antwerpen. Dank zij de steun van minister Van Den Peerenboom slaagt hij in zijn opzet. Hij wordt ook dirigent van de Société de Musique, een vereniging die voornamelijk Duitse en Oostenrijkse symfonische en koorwerken brengt. In 1898 ziet een van zijn bekendste werken het dag licht: “De Schelde”.
De relatie met zijn vrouw gaat er niet op vooruit. Zij is hem niet naar Antwerpen gevolgd, en even woont zij zonder hem op de Belgiëlei, ter hoogte van het rond punt, de vroegere ‘square Boduognat’. Een proces tot echtscheiding wordt ingeleid maar dan stilgelegd (1871). Rond deze periode componeert hij opnieuw godsdienstige werken, waarschijnlijk onder invloed van Constance Teichman. In dat jaar wordt hij ook ere-kapelmeester van de Kathedraal. In deze periode ziet dan ook zijn missa tribus vocibus virorum het daglicht en waarvan het manuscript bij de Kapel van het Venerabel wordt bewaard. Lang duurt deze aanstelling niet want in 1873 dient hij zijn ontslag in. Zijn verhouding tot de kerk schijnt opnieuw te verflauwen. In 1873 wordt hij lid van het liberale Willemsfonds. Een toenadering tot de loge waarvoor hij twee liederen schrijft lijkt mogelijk, een lidmaatschap onwaarschijnlijk. Vanaf 1873 laait een strijd op tussen Benoit en het Antwerps stadsbestuur over het bestuur van de muziekschool. Niet alleen zijn autoritair bestuur, maar ook zijn visie en programmatie worden in vraag gesteld. Het woord ‘Vlaams’ wordt in het nieuw tweetalig reglement geschrapt, tot grote woede van Benoit. Na een jarenlange strijd wordt met de steun van zijn vrienden -waaronder schepen Jan van Rijswijck- uiteindelijk in 1897 het Antwerpsche Vlaamsche Muziekschool omgedoopt tot Koninklijk Vlaams Conservatorium Antwerpen en gevestigd op de Sint Jacobsmarkt en nu aan de Jan van Rijswijcklaan.
In die periode schrijft Benoit nog opmerkelijke werken, zoals de Hymne aan de Vooruitgang. Dit werk is bij de opening van de wereldtentoonstelling in 1885 in Antwerpen uitgevoerd door een onwaarschijnlijke bezetting van 50 eerste en 50 tweede violen, 30 cello’s, 20 contrabassen een gemengd koor van 500 lenen en een kinderkoor van 800 man. De Rhijn wordt in Nederland en Duitsland uitgevoerd, Lucifer in Londen en in Wenen.
Peter Benoit sterft In 1901 Benoit en zijn begrafenis vindt plaats in een eenvoudige plechtigheid in de kathedraal.
Een gedetailleerde biografie vindt men bij A. Corbet, Peter Benoit. Leven werk en beteekenis, Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, Reeks VI, nr 67, Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven, sd.