“Ik ben een tabbaard, vervaardigd op het einde van de 19e of begin 20e eeuw. Ik draag het verleden in mij mee maar ook het heden en de toekomst. Honderden jaren hebben mensen mij gedragen en nog lang zullen mensen mij op hun schouders leggen. Ik draag geen hoogmoed in mij, maar nederigheid. Zij die mij dragen, passen zich in in een traditie van dienstbaarheid en nederigheid die op allerlei manieren vorm kan krijgen. Zij zijn het die hun schouders mee onder deze kerk zetten, die van deze kerk een ware ecclesia helpen maken, een ruimte waar het volk van God samen kan zijn, het gebed in stilte, woord en muziek tot zich door laat dringen, de vreugde van de verrijzenis blijven vieren en beleven. Zij zijn het die het hoofd buigen voor het Heilig Sacrament en daarin steeds opnieuw Christus ontvangen. Zij zijn het die die Christus die zij mogen ontvangen, uit proberen dragen naar de wereld.
Deze mensen vormen een broederschap, een plek waar mannen en vrouwen zij aan zij, zorg dragend voor elkaar, ook zorg dragen voor het Allerheiligste Sacrament. Mijn rode kleur verwijst naar de aanbidding van het sacrament. Heel lang geleden was er een paus die aangaf dat ik rood mocht kleuren. Moge deze broederschap, gisteren, vandaag en morgen, mij met eerbied dragen en als groep de nederigheid belichamen.”